Etty Hillesum in tien liederen: een kinderboek

Matteo Corradini

Een kinderboek over Etty Hillesum in tien liederen. Het sprak mij direct aan toen ik het boek zag. De Italiaanse schrijver en hebraïst Matteo Corradini heeft in februari 2017 een voor jeugdige lezers gedacht boek over Etty Hillesum  gepubliceerd. Het is alleen in het Italiaans  beschikbaar en daarom geef ik eerst een werkvertaling van de titel: ‘Wij zijn zingende vertrokken. Etty Hillesum, een trein, tien liederen.’ [Siamo partiti cantando. Etty Hillesum, un treno, dieci canzoni, Palermo, rueBallu edizioni, 2017. Illustraties van Vittoria Facchini.] Corradini is niet de eerste die een zinssnede van Etty Hillesum gebruikt voor de titel van een boek over haar. Ik moest denken aan het in 2003 uitgekomen ‘Wachten jullie op mij?, samengesteld door Ria van den Brandt en Klaas Smelik, en waarvan in 2016 een nieuwe sterk uitgebreide editie beschikbaar kwam. Een vroeg Italiaans voorbeeld is het boek uit 1998 van Graziella Merlatti, die de woorden ‘denkend hart’ (Het Werk, 545) in de titel had opgenomen, en Isabella Adinolfi, die ‘een onneembare vesting’ (Het Werk, 518) heeft gebruikt voor de titel van haar boek uit 2011.

Corradini benut de zin ‘Wij zijn zingende uit dit kamp vertrokken […]’, die we kunnen lezen in Hillesums laatste ons bekende getuigenis: de briefkaart van 7 september 1943 aan Christine van Nooten (Het Werk, 702). Het was een gewoonte geworden om briefkaarten uit de deportatietrein te werpen. Op Etty Hillesums kaart van 7 september 1943 staat het poststempel van Glimmen, dat in de buurt van Haren ligt, een station op de spoorlijn Zwolle-Groningen. Sinds de jaren twintig was daar een aftakking voor het baanvak richting Nieuweschans gemaakt en dat gaf de gelegenheid – de trein reed immers langzaam vanwege de wissel – om kaarten uit de wagons te gooien. Ze werden door omwonenden opgeraapt en gepost.

De Italiaanse versie van de zinsnede ‘wij zijn zingende […] vertrokken’ luidt: ‘siamo partiti cantando’ en is bijzonder geschikt als titel voor een boek, niet in het minst vanwege de precieze en mooie vertaling. Minder elegant vind ik, dat de auteur de vertaalster Chiara Passanti niet noemt. Van haar hand zijn de eerste Italiaanse vertalingen van de selecties uit Hillesums dagboeken (It. ed., 1985) en brieven (It. ed., 1986). En van haar is dus ook de vertaling van de briefkaart. In zijn boek ontbreekt trouwens elke verwijzing, noch naar de integrale Italiaanse edities van Etty Hillesums werken, noch naar andere bronnen en teksten.

Om de woorden uit de briefkaart draait heel het boek van Corradini, dus in feite om het vertrek van Etty Hillesum, haar ouders en Mischa op dinsdag 7 september 1943. Hij heeft het eerste introducerende hoofdstuk ‘Vaarwel’ genoemd, en het afsluitende twaalfde ‘Gebed’; tezamen vormen zij het kader waarbinnen het verhaal zich in tien hoofdstukjes voltrekt. Corradini kiest niet voor een anonieme verteller, maar voor ik-persoon, die de lezer, klein of groot, vanaf de eerste zinnen gemakkelijk kan herkennen als Etty Hillesum. Het resultaat is een naar de vorm autobiografische tekst, geschreven door iemand die zich in een trein bevindt en af en toe melding maakt van wat zij ziet als ze naar buiten kijkt, maar die vooral haar herinneringen aan geliefde personen, plaatsen en gebeurtenissen uit haar recente verleden aan het papier toevertrouwt. In deze zin sluit dit boek mooi aan op de authentieke dagboekteksten die voor Corradini de inspiratiebron waren.

Zijn boek opent met de zin: ‘Ik weet niet meer welk lied het was, maar we zijn zingend vertrokken.’ (15) Op de vraag die de auteur in deze zin heeft verpakt, worden tien antwoorden gegeven in de tien hoofdstukjes die hij liederen heeft genoemd en zijn opgebouwd uit een kort stukje proza, waarin het onderwerp ter sprake wordt gebracht en dat vervolgens uitgewerkt wordt in paragraafjes die ‘strofe’, ‘refrein’ en soms ‘variant’ heten. Zo ontstaat een hechte en zorgvuldig gestructureerde narratio waarin de treinreis en het eindpunt – dat niet wordt genoemd, maar we weten allemaal wat het eindstation was – voor een uitnodigende spanningsboog zorgen.

Na het eerste ‘Lied over de boom’ volgt het ‘Lied over het portret’ (Julius Spier), over ‘de zee’ (Mischa), over ‘schoonheid en  domheid’ (Etty Hillesum), over ‘de handen’ (Spier), over ‘de heide’ (kamp Westerbork), over ‘het nachthemd’ (de nacht voor het vertrek), ‘de maan’, ‘het potlood’ (schrijven) en het tiende lied gaat over ‘het huis’ (de wereld). Het zijn belangrijke thema’s in Hillesums dagboek.

Het aantal liederen is bepaald op tien, maar zou gemakkelijk kunnen groeien, want uit niets blijkt een dwingende logica die dat  aantal zou voorschrijven. De beperking wordt mijns inziens ingegeven door de omvang die de uitgever voor de serie ‘Jeunesse ottopiù’ heeft vastgesteld en waarvan de naam een indicatie is voor de doelgroep: kinderen van acht jaar en ouder. Corradini had overigens in 2015 al een boek over Chopin in dezelfde reeks gepubliceerd, dat volgens hetzelfde strakke schema is opgezet.

De twaalf kleurenillustraties van Vittoria Facchini richten zich eveneens op deze leeftijdsgroep. De Etty Hillesum die zij afbeeldt, is niet een vrouw van 29 jaar, maar een tiener. Waar het een jeugdherinnering betreft, zou dit nog aannemelijk zijn, maar in veel gevallen ontstaat er een zekere discrepantie. Hillesum was immers ver in de twintig toen zij het dagboek schreef en de 29 lang voorbij op de dag dat zij werd gedeporteerd.

Corradini vertelt aan zijn jeugdige lezers het verhaal van het vertrek, de reis, maar vooral wat Etty Hillesum dacht en voelde. Aan de hand van twee thema’s zal ik onderzoeken of hij daarin naar mijn mening is geslaagd. Eerst bespreek ik de rol van Julius Spier en daarna het thema van de boom. Beide onderwerpen doortrekken heel het verhaal en lenen zich daarom voor verdieping.

Het lied van de handen

Dit boek doet recht aan Julius Spier. In de vroegere Italiaanse Hillesum-receptie werd hij veelal als een ‘oplichter’ terzijde geschoven. Men kwam vrij snel tot dat oordeel, omdat tot 2012 alleen de tekst van de eerste dagboekselectie beschikbaar was, waarbij bovendien bedacht moet worden, dat een groot deel van de tekst van het eerste dagboekcahier was geschrapt door de toenmalige bureauredacteur van Adelphi, want irrelevant geacht. Met de publicatie in november 2012 van het volledige dagboek in het Italiaans zijn de gronden voor dit type oordeelsvorming weggenomen.

In het zesde hoofdstuk, het ‘Lied van de handen’, legt Corradini’s Etty Hillesum gedetailleerd uit hoe zij bij Spier de afdrukken van haar handen maakte en beschrijft het resultaat: ‘Een precies en zwart teken, met microscopische lijnen, duizenden tekens: het waren mijn handen. Het was mijn geschiedenis. Niet mijn toekomst, nee: S. was geen oplichter. Hij  sprak over het heden, niet over de toekomst.’ (64) Aanvankelijk was zij zeer sceptisch over de pretentie van de psychochiroloog dat hij via de handen iets zinnigs over iemands innerlijk zou kunnen zeggen. Kritisch schrijft  Corradini/Hillesum: ‘Hoe kun je iets zeggen over hoe een huis is gemeubileerd, als je alleen de voordeur ziet? Dat is absurd.’ Maar dan – ik parafraseer – maakt ze de vergelijking met een kers die Spier in haar hand legt. Hij zag glimlachend toe, omdat ik wist hoe een kers smaakt en waar zij groeit. Een blik op de buitenkant van de vrucht was voldoende. (62-62) Deze vergelijking lijkt me enigszins gewaagd, maar is in het verhaal functioneel, omdat het haar twijfels omtrent Spier wegneemt. Maar Corradini gaat nog een stap verder: Hillesums handafdrukken op het papier worden in het laatste refrein geassocieerd met handen op een landkaart. En daarmee doet de oorlog zijn intrede, want op die kaart is het front aangegeven, de reis naar het oosten, de grenzen die de trein is gepasseerd, de nazi’s (67) die dit alles hebben georganiseerd. ‘Ik volg met mijn vingers de contouren van de horizon, voor me zie ik de bruggen, de kanalen, de heuvels en ga er met mijn vingers langs. En dan de kampen, en ik probeer de ons welgezinde personen tussen de struiken te onderscheiden. Maar het lukt mijn handen niet eens om de deuren van deze wagon openen, laat staan dat ze iets zouden kunnen veranderen. Ieder van ons is het front. En de toekomst is niet geschreven in onze handen, maar is waar men ons heenvoert.’

In luttele pagina’s maakt Corradini door zijn verhalende tekst een serie onderwerpen inzichtelijk, die in een zakelijke tekst veel uitleg zouden vergen en beperkt toegankelijk zou zijn. In het derde hoofdstuk, ‘Lied over het portret’, is de liefde tussen Spier en Hillesum het uitgangspunt. Maar wie over de liefde vertelt, komt al snel op het hart. Dat schept de ruimte om ‘het denkende hart van de barak’ ter sprake te brengen. Maar eerst wordt Spier voorgesteld en uitgelegd wat een chiroloog doet: ‘hij bekijkt je handen om te kunnen begrijpen wat er in je hoofd gebeurt’. (33) De verbinding tussen Spier en het denkende–hart–thema wordt gelegd, als Hillesum in haar schaarsverlichte kamer op een foto zijn gelaat aanschouwt, en waardoor zij de ervaring heeft, dat er in haar innerlijk een licht wordt ontstoken. In kamp Westerbork komt deze dankzij Spier verworven innerlijke kracht of inspiratie tot vorm in de zo frequent geciteerde zin ‘Het denkende hart van de barak.’ (Het Werk, 545, en varianten erop: ‘[…] laat mij dan het denkende hart van deze barak mogen zijn. Ik wil het weer zijn. Ik zou het denkende hart van een heel concentratiekamp willen zijn.’ (Het Werk, 575)

Het lied van de boom
De tiener Etty stal kersen van een boom (het platteland van Deventer?)  die eigendom was van een boer, die dan wel niet wist hoe zij heette, maar die er niet aan twijfelde dat zij Joods was en haar ‘lelijke woorden toeschreeuwde’. (25) Ook haar ouders, haar huis en zelfs haar poes  moesten het ontgelden. De verwijzingen naar het antisemitisme zijn impliciet, maar voor wie ze wil zien, zijn ze er.

Misschien was het lied dat in de wagon werd gezongen, gewijd aan ‘de bomen die wij zagen vanuit de wagon, toen wij Westerbork verlieten, of misschien aan een enkele boom, of aan één boom.’ (27) Onder een boom heeft Etty de mooiste kus van haar leven gegeven, schrijft zij. Aan Julius Spier.

Bomen keren terug in het afsluitende hoofdstuk, als de trein zijn bestemming lijkt te naderen. Uit de wagon ziet zij nieuwe aanplant van bomen en struiken. Wie plant er nu midden in de oorlog nieuwe bomen? Dat doen alleen zij die iets te verbergen hebben: de massagraven waarin Joden zonder naam liggen en waarover reeds lang bomen en struiken groeien. Om de moorden te verbergen.

Maar dat was tevergeefs. Het boek sluit af met dit beeld: ‘Boven ons groeien de planten. Hun wortels komen tussen onze armen alsof ze ons willen omvatten. Stukje bij beetje veranderen ook wij in takken en schors. Spelende kinderen klimmen in onze takken om kersen te stelen.’ Van de kersenboom uit het eerste lied, via het kersendiefje Etty, naar de bomen in de bossen van Oost-Europa en daarna – maar dan zijn we al buiten het boek beland – in heel de wereld waar duizenden bomen voor de rechtvaardigen worden geplant. Wat ook in gedachte komt, is het Joodse ‘Nieuwjaar van de bomen’, het Toe Bisjvat, dat valt op 15 Sjevat, eind januari, begin februari. Op deze feestdag planten Israëlische schoolkinderen in het hele land jonge boompjes.

Conclusie
Corradini heeft over Etty Hillesum een liefdevol boek geschreven. Zij doet daarin het woord, ook al spreekt zij met die van de auteur. De enige ‘bijbedoeling’ lijkt mij er een van didactische aard. Corradni’s teksten bieden de lezers in de beoogde doelgroep talloze aanknopingspunten: enerzijds de beweegredenen van Etty Hillesum om haar gevoelens, gedachten en ervaringen op dat specifieke moment in haar leven in een dagboek onder woorden te brengen, anderzijds om de complexe historische context waarin zij dat deed, aan de jongere generaties te begrijpen. Wie dit boek ter hand neemt om hieraan een steentje bij te dragen, moet uitleggen dat Etty Hillesum geen poes had (Lied van de boom), en dat er rondom kamp Westerbork in de oorlogsjaren geen bomen stonden, zoals nu het geval is. Maar dit zijn details die niets af doen aan Corradini’s verdiensten, integendeel zou ik zeggen; maar ik ben ietwat bevooroordeeld, want ik houd van bomen en ben dol op katten.

Bijgewerkt op 1 maart 2021.