Eugenio Montale Twee gedichten. Vertaling Catharina Ypes

Hieronder van Eugenio Montale twee gedichten in een vertaling van Catharina Ypes. Het eerste kreeg de titel ‘Het middaguur doorbrengen, peinzend, vermoeid’. Montale gaf het gedicht geen titel. Het eerste vers luidt ‘Meriggiare, pallido e assorto’ en werd door Ypes ook als titel gebruikt. Montale geeft zelf aan dat het dateert uit 1916. Het tweede en aanzienlijk langere gedicht is daarentegen uit 1920. Ook deze compositie gaf Montale geen titel. Bij Ypes vervult het eerste vers deze taak. Beide gedchten nam Montale op in zijn bundel Ossi di seppia uit 1925. In de noten meer informatie.

HET MIDDAGUUR DOORBRENGEN, PEINZEND, VERMOEID

Het middaguur doorbrengen, peinzend, vermoeid,
bij de hete muur van een moestuin die gloeit,
tussen dorens en struiken luisterend vangen
slagen van merels, geritsel van slangen.

In de barsten van de grond of over de wikke
spiedend de rode mieren in rijen zien gaan,
die zij nu eens verbreken en dan weer sluiten
bovenop de kleinste oppers van het graan.

Door de twijgen heen het ademen gadeslaan
van de verre zee, waar schubben op staan,
terwijl zich verheffen de trillende tonen
van cicaden die in de kale rotsen wonen.

En lopend in de zon, die verblindt in dit uur,
met droevige verwondering verstaan,
hoe het hele leven en zijn tortuur
besloten ligt in dit lopen langs een muur,
met scherpe scherven van flessen bedekt bovenaan.

OEVERS

Oevers,
enkele puntige zwaardlelies hoeven het maar te zijn,
die neerhangen van een rotswand
boven het delirium van de zee,
of een paar bleke camelia’s
in de verlaten tuinen,
en een blonde eucalyptus, die zich
tussen geruis en wilde vluchten
stort in het licht,
of in een oogwenk word ik
gewikkeld in onzichtbare draden,
vlinder in een web
van sidderingen van olijven, van blikken van zonnebloemen.

Zoete gevangenschap, oevers, vandaag,
voor wie zich korte tijd overgeeft,
als om weer te leven in een oud spel
dat hij nooit heeft vergeten.
Ik herinner mij de zerpe toverdrank, die, gij, oevers,
boodt aan de verdoolde jongeling:
in de heldere morgens smolten samen
heuvelruggen en hemel; op het zand
van de kusten sloeg een wijde branding, een gestadig
trillen van levens,
een koorts van de wereld; en ieder ding
leek in zichzelf te verteren.

O dan, heen en weer geworpen
als een inktvisbeen door de golven,
langzamerhand te vergaan;
te worden
een rimpelige boom of een steen,
gladgeslepen door de zee; in de kleuren
van de zonsondergangen versmelten; geen vlees meer zijn,
maar spuiten als een bron omhoog, dronken van zon
en door de zon verzwolgen…
Dit waren,
oevers, de wensen van de knaap van vroeger,
die, bij een verweerde balustrade,
zich met een glimlach langzaam voelde sterven.

Hoeveel, oevers, heeft dit koele licht
te zeggen aan hem die u wanhopig ontvlood.
Waterspiegels, die verschijnen tussen
de wiegelende wirwar van takken; donkere rotsen
in vlagen van schuim; het pijlsnel vliegen van zwervende
gierzwaluwen . . .
0, eens kon ik
denken dat gij, stranden, waart
sombere schoonheden, gulden lijsten
om de agonie van ieder wezen.
Vandaag keer ik terug
tot u, nu sterker, of ik vergis mij, hoewel mijn hart
schijnt te smelten in herinneringen, zoet -en wreed.
Trieste ziel van mijn verleden
en gij, nieuwe wilskracht die mij roept,
misschien is het tijd u nu te verenen
in een rustige haven van wijsheid.

En eens zal er weer de lokroep zijn
an gulden stemmen, van koene bekoringen,
mijn ziel, niet langer verdeeld. Hoe heerlijk:
de klaagzang in hymne herscheppen; zich vernieuwen;
niet meer tekortschieten.
Dan kunnen
ook wij, deze takken gelijk,
gisteren kaal en naakt en vandaag vol
van sidderingen en sappen,
morgen
weer voelen, in de geuren en de winden,
hoe dromenaansnellen, hoe een dwaze drang
van stemmen naar een uitweg dringt; en in de zon,
die u, oevers, bestormt,
herbloeien !

Aantekeningen bij Eugenio Montale Twee gedichten.

  • Beide gedichten in de bloemlezing van Catharina Ypes, Olijven en zilveren populieren, pp. 66-73. Mevrouw Ypes heeft de titels in hoofdletters weergegeven. Gewoonlijk zetten editors hun ingrepen tussen vierkante haken [ ].
  • Ypes geeft als bron: Poesie I, [1920-1927], Mondadori, Milano, 1948. De volledige titel luidt: Poesie I. Ossi di seppia 1920-1927. Dus zonder [ ]. De gedichten op de pagina’s 46, en 137-139. Het jaar 1948 verwijst naar de eerste editie in de beroemde reeks van uitgeverij Mondadori: «Lo specchio». I poeti del nostro tempo.
  • Voor het tweede gedicht, Oevers, Riviere, plus de Italiaanse versie zie ook hier,  de vertaling opgenomen in het tijdschrift Maatstaf, jaargang 7.
  • Zie hier voor meer over en van Montale op dit weblog. Het Italiaanse ‘riviera’, meervoud ‘riviere’, verwijst nar oevers van een rivier of een meer. Er is echter ook een betekenis die specifiek doelt op de kust van de regio Ligurië. Men spreekt van de Riviera del Levante, die loopt van Genua tot La Spezia, en de Riviera del Ponente van Genua tot Ventimiglia. Er is ook een Riviera dei fiori die loopt van Diana Marina tot San Remo. Merkwaardig is daarom de keuze van Ypes voor ‘Oevers’.
  • Dit is de kaft van de zevende druk uit augustus 1960:

Eugenio Montale Twee gedichten

  • Ook Frans van Dooren vertaalde het eerste gedicht. Het staat in zijn bloemlezing Gepolijst albast op pagina 346. Het verscheen eerder in het tijdschrift De Revisor 9, zie hier op DBNL.

 

Eugenio Montale over poëzie. Een interview uit 1931

In de zomer van 1931 begon de redactie van het Turijnse dagblad La Gazzetta del Popolo, De Volksgazet, met een onderzoek naar de staat van de  poëzie in de wereld. De enquète kreeg de naam ‘Wereldwijd onderzoek naar de poëzie’. Hoeveel vragenlijsten er werden verstuurd, vermeldt de krant niet. De lijst bevatte vier vragen waarop wereldwijd zes dichters de moeite namen te antwoorden. Dit zijn hun namen: Jean Cocteau, André Salmon, Nicolas Beauduin, Mario Viscardini, Bruno Corra en Eugenio Montale. De reacties van de zes verschenen op 4 november 1931 in de Gazzetta. De vier antwoorden van Eugenio Montale over poëzie volgen in mijn vertaling hieronder.

Eugenio Montale over poëzie. Een interview uit 1931

1 De staat der poëzie in de wereld

Als we poëzie – zoals velen – opvatten als een specifiek literair genre, vastgelegd in formules en onontkoombare schema’s, dan lijkt de ‘huidige situatie’ van de poëzie me er slecht aan toe. Nemen we echter de moeite om een grens te trekken, om uit de automatische productie van het ‘genre’ een of ander principe of een accent van leven en nieuwheid te halen, dan verandert de aard van het probleem. Ik geloof niet in de fatale en vooraf vastgestelde versvorm (D’Annunzio’s ‘het vers is alles’). Maar ik geloof wel in bepaalde grote krachten van het gevoel en de verbeelding, in zekere  aggregaties van het woord en het ritme die een autonoom bestaan lijken te hebben.

En ze bezitten ongetwijfeld ook een ongelooflijke vruchtbaarheid, want als echte dichters ons iets dergelijks geven, ontwaakt de onrust van de imitators. Soms slaagt zelfs de meest ervaren criticus er niet in het origineel van de imitatie te onderscheiden.

In elk geval is er geen bijzondere crisis in de poëzie. Wat de dichters aangaat, zij hebben hun ‘rol’ als herauten en profeten allang opgegeven. Althans in de traditionele zin van het woord. Ik denk dat dit een goede zaak is. Men hoeft slechts te denken aan Pascoli als ‘burgerdichter’ om overtuigd te raken. Zeker, de eenzaamheid weegt de dichters zwaar. Ze zijn veroordeeld om zelfs elkaar niet te begrijpen: maar alleen hun poëzie kan hen van zulke angsten verlossen.

2 De nieuwe gevoeligheden

Er wordt wel gesproken van een ‘adamisme’ van het Spaanse genie. Ik denk dat men dit ook kan zeggen van de meeste der hedendaagse dichters. Zij hebben immers de neiging om van hun eigen cultuur en geschiedenis een tabula rasa te maken. Daarbij putten zij uit de verfijnde middelen van hun eeuwenoude ervaring. Uit deze paradox – wanneer deze wordt gevoeld als een noodzaak en niet als een truc – ontstaat de meest opmerkelijke poëzie van onze tijd. Er zijn natuurlijk vele uitzonderingen.

3 Gemechaniseerde beschaving

Fysiologisch wordt de nieuwe poëzie beïnvloed door de ‘mechanische beschaving van onze tijd’, maar die omgeving overwint zij, àls ze overwint. Zouden op een dag de machines verdwijnen, dan legden de gedichten van vandaag getuigenis af van het machinetijdperk. (Natuurlijk niet de poëzie van de ‘dichters van de motoren’, want zij vallen in de categorie van de meest delicate arcadi.

4 Nieuwe technische middelen

Het probleem van  de gesloten en open vormen is van weinig belang. Alle goede teksten zijn tegelijk gesloten en open: ze gehoorzamen aan een wet, ook al is zij ongeschreven. Leopardi is duidelijk meer ‘gesloten’ dan Carducci. De vooraf bepaalde bouw, het rijm etc., afgezien van het gebruik dat de grote dichters ervan hebben gemaakt, hebben evenwel  een diepere betekenis dan de liberale dichters geloven. Het zijn in wezen obstakels en kunstgrepen. Maar er is geen poëzie zonder kunstgrepen. De dichter moet niet alleen zijn gevoel uitstorten, maar verbaal ook zijn eigen materie bewerken, ’tot op zekere hoogte’, van zijn eigen intuïtie geven wat Eliot een objective correlative noemt.

Pas als dit stadium is bereikt, bestaat poëzie. Alleen in dat geval laat zij een echo achter en is zij voor zichzelf een obsessie. Soms leeft zij op eigen kracht en herkent de auteur haar niet meer: het doet er weinig toe.

De liberalen die afzien van de traditionele patronen, rijmen, enz., ontsnappen niet aan de noodzaak om iets te vinden ter vervanging van wat ze kwijt raakten. Sommigen vinden het en zij zijn de ware dichters. De anderen gaan voort met propaganderen en komen tot niets: zij op zijn minst zo geletterd als de oude Parnassiens.

 

Aantekeningen bij Eugenio Montale over poëzie

  • Oorspronkelijke titel: ‘Della poesia d’oggi’. In het dagblad La Gazzetta del Popolo, Turijn, 4 november 1931.
  • Het interview verscheen in drie jaar na de publicatie de tweede vermeerderde druk in 1928 van Montale’s eerste bundel Ossi di seppia waarmee de dichter zijn naam vestigde.
  • Zie voor een preciese verwijzing naar het begrip ‘objective correlative’ hier op de website van de Poetry Foundation.
  • De website van de Digitale Bibliotheek Nederland geeft materiaal over Eugenio Montale .

 

Eerste gedichten van Pasolini gepubliceerd in 1942

De eerste gedichten van Pasolini kwamen uit in 1942. Hij publiceerde ze in de bundel Poesie a Casarsa. Het was zijn eerste boek. De oplage bestond uit 300 genummerde exemplaren en nog eens vijfenzeventig zonder nummer, bestemd voor de pers. De bundel bevat gedichten in het Friulisch met een Italiaanse vertaling van de dichter.

Maar  Pasolini publiceerde in 1942 ook poëzie in het Italiaans. Zijn werk verscheen in het maandblad Il Setaccio dat uitkwam in Bologna. Het Italiaanse woord ‘setaccio’ betekent zeef. De schrijver was direct betrokken bij de oprichting en hij maakte vanaf het begin deel uit van de redactie. Het blad verscheen tussen november 1942 en april-mei 1943. In totaal zagen zes nummers het licht. De fascistische jeugdorganisatie G.I.L., Gioventù Italiana del Littorio, afdeling Bologna gaf het periodiek uit (zie ook eind van deze pagina). De tekening op het omslag hieronder maakte Pasolini.

Eerste gedichten van Pasolini gepubliceerd in 1942

Het gedicht hieronder verscheen in aflevering 2, december 1942. Het heeft de vorm van een gesprek tussen een vrouw en een soldaat. De Italiaanse titel is: ‘Contrasto della donna e del soldato’, dat we letterlijk kunnen vertalen als Het conflict van de vrouw en van de soldaat. Elk van de personages heeft een innerlijk conflict dat de ander beïnvloedt.  Het lijkt mij van belang de historische periode waarin de compositie werd geschreven in het achterhoofd te houden. Deze concept vertaling is van mij.

Het conflict van de vrouw en van de soldaat

De soldaat

Ik geef toe aan jouw verlangens;
in je ogen is het verleden.
Jij bent een duistere herfst
die niet naar de sneeuw leidt.

De vrouw

Je bent gekleed als soldaat
vandaag; zo kende ik je niet.
De avond is warm. Gekwetst
ben je, jongen, in stilte?

De soldaat

Spreek niet van de avond,
raak me niet aan met je adem.
De vrieskou is in het vlees,
de onschuld die roept.

De vrouw

De sluwheid glinstert niet
in uw ronde ogen, mijnheer.
Maar je gebogen wimpers
zijn gist voor de begeerte.

De soldaat

Mijn vlees is ver van hier.
Maar jij, o onbekende,
zag jij mijn kindertijd
wegvluchten door de tuinen?

De vrouw

Hier ben ik, kind, je ziet mij
naakt en geknield.
Jouw ernstige gelaat
windt mij op en kwelt mij.

De soldaat

Vaarwel.

De vrouw

Wat?

De soldaat

Ik verlaat je.

De vrouw

Ik hoor niets.

De soldaat

Ik vertrek. Vaarwel.

De vrouw

Moordenaar, je vlucht.
Ach, zoon, verlaat me niet.
Jouw lichaam was het mijne.

De soldaat

De maan bevriest de weiden,
verstoor niet de rust.
Mijn heilige onschuld
verloor je zonder een schreeuw.

De vrouw

Maar zie je niet dat de kou,
die je belaagt mij verwondt?
Ach, raak mijn lippen aan.

De soldaat

Nee. Luister, vrouw: onbekend
is je het kleed dat ik draag.
Onbekend is je de aarde
die mij vijand noemt.
Onbekend is je de dood
die in het verre dreigt.
(Onbekend is je de knaap
die in de tuinen rende:
o mijn oorlogszuchtige jeugd!)
Buig dus geduldig het hoofd,
voor de onbekende zaken
die ik zal dienen.

De vrouw

Maar bij mij ben je naakt!…
(De soldaat slaat triest de ogen neer,
vleit zich op het vochtige veld.
Als hij weer opstaat
ziet hij op de plaats
van de vrouw een meisje).

Het meisje

Ga, mijn lieve soldaat,
naakt als de roos,
naar je onbekende leven.
Namens mij, laat een kus
– onder de gevallen vijanden –
aan de meest reine en wilde.

Aantekeningen bij de Eerste gedichten van Pasolini

  • Voor mijn andere artikelen over Pasolini zie hier.
  • Pasolini’s eerste bundel gedichten Poesie a Casarsa werd in 1942 uitgegeven door de Antiquarische Boekhandel van Mario Landi in Bologna. In 2019 verscheen van het boek een facsimile uitgave.
  • Het gedicht verscheen tachtig jaar geleden in het tijdschrift Il Setaccio, n° 2, 1942, p. 12.
  • G.I.L. is de afkorting van ‘Italiaanse jeugd van het littorio’, een unitaire organisatie van de jeugdgroepen tijdens het fascistische regime. Hun motto was: “geloven, gehoorzamen, vechten”- De G.I.L. ontstond in 1937 uit de fusie van de fascistische organisaties genaamd ‘Opera Nazionale balilla’ en ‘Fascistische strijdjeugd’. De G.I.L. was rechtstreeks afhankelijk van de secretaris van de fascistische partij. Zij organiseerde in haar gelederen meisjes en jongens van 6 tot 21 jaar. Het doel was politieke training, sport en militaire voorbereiding. Men deed ook aan welzijns- en recreatieactiviteiten. De organisatie werd ontbonden in 1943.
  • Voor de termen fasces en littorio zie deze wikipediapagina.