Gramsci over Italo Svevo en Svevi’s ontdekking in Italië

Dit artikel over een tekst van Antonio Gramsci over Italo Svevo, die zou zijn ontdekt door Italiaanse letterkundigen, geeft aan dat de polemiek al vrij snel na de dood van Svevo was ontbrand. Gramsci’s opstel dateert uit 1932 en staat in een van de schriften waarin hij zijn aantekeningen noteerde gedurende de jaren die hij doorbracht in de gevangenis. Na de oorlog werden ze uitgegeven als de Quaderni del carcere. Gramsci ontving in zijn cel niet alleen boeken maar ook een flink aantal literaire tijdschriften, die hij systematisch doornam. Zoals bekend was de literatuur vanaf zijn jeugd een constante in Gramsci’s bestaan. Onder de illustratie begint mijn vertaling van Gramsci’s tekst.

Gramsci over Italo Svevo zijn ontdekking in Italië

De ‘ontdekking’ van Italo Svevo

De naam Italo Svevo werd aan de Italiaanse letterkundigen onthuld door James Joyce, die de schrijver in Triëst persoonlijk had gekend (er moet wel aan herinnerd worden, dat Svevo rond 1900 een paar keer in de Critica Sociale had gepubliceerd.)

In hun herdenkingsnummer over Italo Svevo meldde het tijdschrijft Fiera Letteraria dat aan deze ‘onthulling’ een Italiaanse ‘ontdekking’ vooraf was gegaan:

‘De afgelopen dagen heeft een deel van de Italiaanse pers opnieuw geschreven dat de ontdekking van Svevo een ‘Franse’ aangelegenheid zou zijn geweest (namelijk te danken aan Crémieux, met wie Joyce had gesproken; de redactie van het tijdschrift speelt hier dubbelzinnig in op de onduidelijkheid). Zelfs de belangrijkste kranten blijken niet op de hoogte van wat al eerder bekend en herhaald was geworden. Daarom is het nodig opnieuw vast te stellen, dat de Italiaanse letterkundigen de eersten waren die werden geïnformeerd over het werk van Svevo. En het was te danken aan Eugenio Montale, die over hem schreef in de tijdschriften Esame en Quindicinale, dat de schrijver uit Triëst in Italië de eerste officiële erkenning kreeg.

Natuurlijk willen wij hiermee niets afdingen aan wat de vreemdelingen toekomt. Het lijkt ons echter correct geen schaduw te laten vallen over de oprechtheid, en ja, over onze fierheid bij dit eerbetoon aan onze overleden vriend. (In La Fiera Letteraria van 23 settembre 1928 – Svevo stierf op 13 settember – deze woorden staan in de redactionele inleiding op de artikelen van Montale, “Ultimo addio”, en Giovanni Comisso, “Colloquio”.

Zalvend

Maar deze zalvende en jesuïtische woorden staan in schril contrast met wat Carlo Linati schrijft in zijn artikel “Italo Svevo, romanziere” in de Nuova Antologia van februari 1928: ‘Twee jaar geleden was ik te gast op een avond georganiseerd door een Milanese club van intellectuelen. Op een bepaald moment kwam er een jonge schrijver uit Parijs binnen, die ons langdurig onderhield over een diner ter ere van Pirandello, dat de Pen Club hem in naam van de Parijse schrijvers had aangeboden. De schrijver voegde er aan toe, dat hij over de moderne Italiaanse literatuur had gesproken met James Joyce, die hem zei: – Maar jullie Italianen hebben zonder het misschien te beseffen een groot prozaschrijver in huis. – Wie dan ? – Italo Svevo, uit Triëst.’

Linate zegt dat echt niemand die naam kende, evenmin als de jonge schrijver die met Joyce had gesproken. Montale slaagde er uiteindelijk in om een exemplaar van Senilità te ‘ontdekken’, waarna hij in Esame over de roman schreef.’

Dit is hoe de Italianen met ‘trots’ Svevo hebben ‘ontdekt’. Is dit puur toeval? Het lijkt er allerminst op, want bij Fiera Letteraria waren al eerder twee toevalligheden voorgevallen, namelijk de roman Gli Indifferenti van Moravia en Malagigi van Nino Savarese. Over hen sprak het tijdschrift pas toen ze door een literaire prijs werden gesignaleerd. In werkelijkheid geven deze lieden geen fluit om literatuur en poëzie, noch om kunst en cultuur, maar beoefenen zij het beroep van koster van de literatuur.

Aantekeningen bij Gramsci over Italo Svevo zijn ontdekking in Italië

  • Het socialistische tijdschrift Critica sociale werd in 1891 in Milaan opgericht door Filippo Turati. Van Italo Svevo publiceerde het tijdschrift in n° VII, 1897, pp. 334-336 het verhaal “La tribù”, Nederlands: “De stam”. Het lijkt erop dat Gramsci’s geheugen niet heel precies is, want behalve dit verhaal vind ik in de Svevo bibliografie geen verwijzingen naar andere publicaties in het tijdschrift van Turati.
  • Het tijdschrift La Fiera Letteraria werd opgericht in 1925 en behield deze naam tot 1929. In dat jaar werd het omgedoopt tot L’Italia Letteraria en bleef bestaan tot 1936.
  • Giovanni Comisso (1895-1969) was een schrijver en correspondent van Svevo.
  • Carlo Linati (1878-1949) publiceerde een dertigtal romans en bundels verhalen. Hij werkte mee aan verschillende literaire tijdschriften. Hij vertaalde enkele belangrijke auteurs uit het Engels, waaronder Stevenson, Joyce en Henry James. Met James Joyce was hij bevriend geraakt.
  • Het diner vond plaats in Parijs op 14 maart 1928.
  • De naam van de ‘jonge schrijver’ heb ik nog niet gevonden.
  • Nino Savarese (1882-1945) was een belangrijke Italiaanse schrijver tussen de twee wereldoorlogen. Hij schreef in een lyrische stijl.
  • Zie hier andere artikelen over Svevo in dit weblog.
  • En zie hier voor de Fondazione Gramsci in Rome.

 

Umberto Eco over poëzie en Eugenio Montale

Een interview met Eco

In een heel kort interview uit 1988 spreekt Umberto Eco over het grote belang van de poëzie voor zijn intellectuele vorming, en al snel blijkt dat vooral de gedichten van Eugenio  Montale hoog op zijn lijstje te staan.  Zie hier enkele citaten uit het interview met Umberto Eco over poëzie.

In de tijd dat we werden geëvacueerd en in de provincie Monferrato ondergebracht, kreeg ik een schoolboek over poëzie in handen. Achterin was een bloemlezing opgenomen en daarin vond ik verzen van Quasimodo, Ungaretti en Montale. Ik las ze zonder er iets van te begrijpen en schreef ik er parodiën op. Op het lyceum werd ik enthousiast voor de contemporaine poëzie, iets waar niemand zich voor interesseerde. Tijdens de lessen las ik in het geniep Ungaretti, Quasimodo en Montale, maar ook Cardarelli, want dat was een andere liefde van toen. […]

Eugenio Montale

Op de vraag welke dichter op zijn generatie de meeste invloed heeft gehad, zegt Eco:

Montale, zonder enige twijfel.

Hoe was uw verhouding met Montale?

Op het persoonlijke vlak erg moeizaam. Hij was een ongedurig mens, en na twee minuten wist ik daarom al niet meer wat ik moest zeggen. Misschien kwam dat door het enorme verschil in leeftijd: voor hem was ik een broekie. […] Montale was een gesloten man. Hij was achterdochtig en alleen open met zijn vrienden. Onze verhouding was van mijn kant vol respect, en hij van zijn kant gedroeg zich zeer welopgevoed. Er werd weinig gezegd. […] Maar afgezien van onze persoonlijke verhoudingen was Montale mijn dichter!

En welke Montale heeft uw voorkeur?

Ik zou zeggen de eerste bundels : Ossi di seppia en Bufera.

En Montale dichter van de liefde?

Dat deel van zijn werk interesseert mij veel minder.

– Leest u hem nog?

Hij is een van de dichters die ik regelmatig herlees, ook al ken ik het meeste van zijn werk uit mijn hoofd.

Andere poëtische invloeden

Tot zover de vertaalde passages van Eco. Het valt op dat hij niet zegt wàt hem in Montale boeit. De dame die hem interviewde, vroeg er helaas niet naar. Eco noemt in het gesprek ook de Franse dichters Rimbaud, Mallarmé en Verlaine, die hij in het laatste jaar van het lyceum las. Eliots The Waste Land, zegt hij, ‘heeft op mijn vorming een enorme invloed gehad’. In de jaren na de oorlog las hij de met hem bevriende dichters Luciano Erba en Bartolo Cattafi. Hun werk volgde hij ‘bijna dagelijks’. Hij meldt verder, dat hij zeer nauw betrokken was bij de neo-avantgardistische Gruppo ’63. Na een intense omgang met poëzie in de jaren vijftig en zestig werd zijn bemoeienis met het genre steeds minder.

De bloemlezing

Na de tekst van het interview zijn tien gedichten van Eugenio Montale afgedrukt. Wie de keuze heeft gemaakt, is niet duidelijk. Uit de door hem genoemde bundel La bufera e altro (1940-1954) werd niets opgenomen. Dat was trouwens Montale’s derde bundel. De eerste acht gedichten zijn afkomstig uit Ossi di seppia waarvan de eerste druk verscheen in 1925. Er volgden tientallen herdrukken, soms herzien en uitgebreid met nieuw werk. Het eerste gedicht heeft als titel Falset (Falsetto, pp. 14-15), van de zes die volgen zijn dit de eerste versregels:

– ‘t Verwaaide geluid van een sistrum… (Debole sistro al vento… p. 46.)
– De knarsende katrol van de put… (Cigola la carrucola del pozzo, p. 47.)
– Ik denk weer aan je glimlach… (Ripenso il tuo sorriso… , p. 32.)
– Mijn leven, beginselen vraag ik je niet…  (Mia vita, a te non chiedo lineamenti… p. 33.)
– Bereikt geluk, voor jou loopt men… (Felicità raggiunta, si cammina… p. 40.)
– Het riet steekt zijn pluimen op…  (II canneto rispunta i suoi cimelli… p. 41.)

De bundel Le occasioni

Uit Le occasioni (1928-1939) zijn drie gedichten opgenomen. Ze komen alle drie uit de serie ‘Mottetten’, die in totaal 20 gedichten beslaat. Van het eerste vond ik een vertaling van Marko Fondse & Peter Verstegen (in De Tweede Ronde, 1981, n. 4, p. 154) :

Je weet: ik moet je weer verliezen en ik kan het niet.
Als door een voltreffer ben ik ondersteboven
van ieder werkgeluid, iedere kreet en ook de
zilte adem die van de havenhoofden
aangolft en die het donker voorjaar maakt
van Sottoripa.

Dorp van ijzer en masten
tot woud in het stof van de avond.
Aanhoudend gonzen komt van buitenaf,
tergend als nagels op glas.
Ik zoek ’t verloren teken, enig pand in genade
van jou gekregen.
En de hel staat vast.   (p. 139)

– Ik veeg de ijsdruppels van je hoofd (Ti libero la fronte dai ghiaccioli…, p. 150.)
– Afscheid, gefluit in het donker, gebaren, gehoest … (Addii, fischi nel buio, cenni, tosse … p. 143.)

Geen vertalingen

Van negen gedichten heb ik in de Digitale Bibliotheek Nederland geen vertalingen gevonden, maar het is natuurlijk mogelijk dat er in de bloemlezing De roos in de kermistent (Kwadraat, 1984) of op andere plaatsen enkele van de hierboven aangeduide gedichten zijn opgenomen.

De paginanummers verwijzingen naar: Eugenio Montale, Tutte le poezie, a cura di Giorgio Zampa, Milano: Mondadori, 19912. Mijn vertaling van de acht eerste versregels is provisorisch.

In de laatste zin in het interview zegt Eco tegen mevrouw Pansa, dat hij Montale’s werk uit zijn hoofd kent. Een tiental jaren later geeft hij een gehoor van enkele honderen studenten in Bologna het advies om ‘elke dag een paar verzen hardop te lezen en uit het hoofd te leren’. Dat versterkt het geheugen is zijn overtuiging. Mocht men geen gedicht bij de hand hebben, dan voldoet ook een lijstje spelers van het geliefde elftal. (Bericht gevonden in het tijdschrift Poesia, Anno XIII, n. 135, Milaan: Crocetti, 2000, p. 34.)

Aantekeningenbij Umberto Eco over poëzie

  • Het interview met Eco is opgenomen in de bloemlezing die werd Umberto Eco over poëzie en Eugenio Montale samengesteld door Francesca Pansa, Amore amore: I poeti e gli scrittori italiani contemporanei raccontano il loro poeta più amato e ne presentano i versi a loro più cari, Roma: Newton e Compton editori, 1988, 50-52. [Liefde liefde: Hedendaagse Italiaanse dichters en schrijvers vertellen over hun geliefde  dichter en presenteren van hen de gedichten waarvan ze het meest houden].
  • Eco’s geboortestad Alessandria in Piëmont werd eind april, begin mei 1944 zwaar gebombardeerd door de geallieerden. Hij was toen 12 jaar.
  • Meer over de Italiaanse dichters die Eco noemt:

Luciano Erba
Vincenzo Cardarelli
Bartolo Cattafi
Eugenio Montale
Salvatore Quasimodo
Giuseppe Ungaretti

 

Eugenio Montale Italiaanse dichter. Biografische schets

Eugenio Montale werd geboren op 12 oktober 1896 te Genua en overleed op 12 september 1981 te Milaan.  Hoewel zijn belangstelling voor de literatuur van meet af aan duidelijk is, haalt hij een diploma boekhouding. Zijn literaire vorming is die van een autodidact. Hij volgt zanglessen van 1915 tot 1923, maar bekwaamt zich er niet verder in. Opgeroepen dient hij in de Eerste Wereldoorlog als infanterist aan het front. Hij zwaait af als onderofficier.  Hieronder volgt van Eugenio Montale Italiaanse dichter een biografische schets

In 1927 gaat hij aan het werk bij Florentijnse uitgeverij Bemporad. Hij wordt in 1929, ook in Florence, directeur van het prestigieuze culturele instituut Gabinetto Viesseux, een literair archief en bibliotheek. In 1938 krijgt hij zijn ontslag omdat hij weigert toe te treden tot de fascistische partij. Naar verluidt was Montale geen antifascist uit politieke overwegingen, maar uit een zeker subjectief cultureel en aristocratisch snobisme. Hij had echter wel het antifascistische manifest van Benedetto Croce ondertekend. Na zijn ontslag bedruipt hij zich financieel door vertalingen uit het Engels, onder andere John Steinbeck, Herman Melville en T.S. Eliot.

Redacteur

In 1948 vestigt de dichter zich in Milaan waar hij redacteur wordt bij het dagblad Corriere della Sera. Hij schrijft honderden culturele bijdragen over theater, muziek, Anglo-Amerikaanse literatuur en natuurlijk over poëzie.  In de jaren zestig wordt hij door drie universiteiten tot eredoctor benoemd. Hij treedt ook toe  als lid van de Accademia Nazionale dei Lincei. In 1966 benoemt de President van de Republiek hem tot ere-senator. En in 1975  volgt de Nobelprijs.  Zijn benoeming tot senator betekende dat hij, na zijn overlijden op 12 september 1981, op 14 september in de Dom van Milaan een staatsbegrafenis kreeg.

Montale tekende en schilderde in zijn vrije tijd. In 1996 kon men een flink aantal van zijn schilderijen en tekeningen zien op de tentoonstelling I foglio di una vita (De bladen van een heel leven). De openingsafbeelding van deze biografische schets is pasteltekening uit 1962 getiteld Meer met ooievaars.

Nobelprijs

In 1975 ontvangt Eugenio Montale de Nobelprijs  voor de literatuur. Hij hield zijn redevoering op 12 december en was getiteld ‘È ancora possibile la poesia?’, Is poëzie nog mogelijk? De tekst werd vertaald door Frans Denissen en afgedrukt in het tijdschrift Deux Ex Machina, jrg. 12, n° 45, 1988. Montale was de vijfde Italiaanse auteur aan wie de geambieerde prijs werd toegekend.

Eugenio Montale Italiaanse dichter
Stockholm, 12 december 1975 met prinses Christina

Literair werk

Tot de belangrijkste bundels poëzie rekent men:

Ossi di Seppia, 1925.
Le occasioni, 1939.
La bufera e altro, 1956.
Xenia, 1966.
Satura, 1971.

Volgens de Italianist P. W. M. de Meijer is ‘… de betekenis van Montale’s poëtische oeuvre in de Italiaanse literatuur van de twintigste eeuw zeer groot, er is waarschijnlijk geen dichter aan te wijzen wiens werk dat van Montale in kwaliteit evenaart.’

Frans Denissen laat zijn bespreking van de vertaling van Montale’s bundel Finisterre voorafgaan door een interessante biografische schets.  Liesje Schreuders vertaalde de 15 gedichten en schreef er een kommentaar bij. Zie Uitgeverij Koppernik.

Vertalingen van Eugenio Montale Italiaanse dichter

Zijn werk is voor een deel in het Nederlands vertaald. Zie voor een selectie de Digitale Bibliotheek NL, ad vocem.

Aantekeningen bij Eugenio Montale Italiaanse dichter

  • Eugenio Montale, Sulla poesia, a cura di Giorgio Zampa, Milano: Mondadori, 1997. Eerste editie 1976.
  • P. W. M. de Meijer, ‘Eugenio Montale’, in: MEW, deel 6, Bussum: Unieboek, p. 248, ad vocem. Onveranderde herdruk van de eerste die verscheen in 1963.
  • Zie voor een interview met Montale uit 1931 hier op deze website.
  • Wikipedia Nederlands.
  • Voor de Accademia nazionele dei Lincei zie hier (en)