De onderstaande tekst van Eugenio Montale over Stijl Traditie en Poëzie komt uit de bloemlezing Lirici nuovi die in 1943 in Milaan verscheen. De samensteller van de anthologie was Luciano Anceschi. Montale’s artikel verscheen de eerste keer in 1925 in het januarinummer van het beroemde Turijnse tijdschift Il Baretti. De twee alinea’s die voorafgaan aan de daar afgedrukte tekst nam Anceschi niet op. Aan de hier weergegeven Nederlandse versie ontbreken ze dus ook. Hetzelfde geldt voor de laatste drie regels van het essay.
Zie voor toelichting en bibliografische gegevens de Aantekeningen opgenomen aan het eind. De paragraafnummers tussen […] heb ik toegevoegd.
Stijl Traditie en Poëzie
[1]
Het probleem van de traditie is ons aller probleem en om het in heldere woorden te formuleren is al lastig genoeg. Lukte dat, dan zou het zo goed als voor de helft zijn opgelost. Maar we zijn nog lang niet zover.
Hoeveel waarheid en hoeveel illusie steekt er in de neiging om onszelf te verheffen tot critici en rechters van onze tijd? Door het gebrek aan vooruitzichten, door individuele passies en ongelukken komen er van alle kanten opstakels op onze weg. In onze inventarisaties en balansen van cultuur, in de impulsen die ons overhalen om onze meest ongecontroleerde uitbarstingen tot wetten en imperatieven te verheffen, kunnen we niet vaststellen hoeveel toevalt aan grillen en hoeveel aan waarheid.
Het idee van de traditie dat ons leidt, de opvattingen over helderheid en concreetheid die wij kennen uit de lessen van [Benedetto] Croce zijn heel duidelijk.[1] Voor ons zijn ze doorslaggevend als het gaat om de problemen van cultuur en poëzie en de werkprogramma’s voor de toekomst die ernaar verwijzen. Er ligt hier materiaal om meer dan één generatie aan het werk te houden. Maar ondertussen is er al sprake van overwinnen, mystiek en dualisme. Als de dichters het vertrouwen in de woorden hebben verloren, en de critici die niet hun minderen willen zijn en nu eens vertrouwen op de voorzienigheid, dan weer op Freudiaanse en Einsteniaanse voorwendsels, dan blijkt daaruit bij hen allemaal een grote minachting voor de kunst en tevens een duidelijk verlangen om te vissen in troebel water.
Het streven naar eenvoud en helderheid zou daarom een eerste plicht moeten zijn, ook al zou dat op culturele armoede kunnen lijken.
[2]
Een burgerlijke zowel onderlegde als populaire literatuur bestaat nauwelijks in Italië en zal misschien nooit bestaan. Anders gezegd, een verbreid intellectueel welbevinden en comfort zonder pieken en uitgestrekte laagvlakten ontbreekt. Men werkt in eenzaamheid. En de weinigen onder hen die vooraan staan, bejegent men met grofheden. En niet alleen door de bourgeoisie, maar ook die anderen, opgelakt met een laagje cultuur en zelfgenoegzaamheid.
Het wijdverspreide en nauwelijks in aangevochten diskrediet waaraan schrijvers en intellectuelen in ons land ten prooi zijn, mag er uiteindelijke niet toe leiden dat de nieuwe schrijvers zich boven het strijdgewoel verheffen door zich met gretigheid uit te geven voor diepzinnige filosofen. Tegenwoordig is er geen betere demonstratie van iemands filosofische cultuur dan deze terzijde te laten en zich op het terrein van de concrete feiten te begeven.
Wij accepteren geen enkele mythologie en boven de nieuwe mythologieën die men ons tracht op te leggen, geven wij de voorkeuraan die van het verleden, die een legitimatie en een geschiedenis hebben. Tegenover de relativistische of actualistische furore geven wij aan de katholieke luister zeker voorrang.
[3]Tegenover het verlangen naar te ver verlegde grenzen en horizonten stellen wij de grenzen van ons land en de taal van ons volk. Er is vandaag nog te veel werk te doen om ons te laten verleiden tot deze sprong in het duister. Naast de precieze en grotere historische taken waar Croce op wijst, wacht ons een ondankbare arbeid, vreugdeloos en buiten het volle licht. Het scheppen van een toon, van een begrijpeljke taal, die ons bindt aan de velen voor wie wij in stilte werken en ons het gebruik van subtekst en zinspeling gunnen.
Maar ook de hoop op samenwerking en het scheppen van een centraal klankbord waardoor poëzie weer het decorum en de trots van ons land wordt en niet langer een eenzame en individuele schande.
Dit alles kan de basis vormen voor een langdurige activiteit die we zeker niet als afgerond beschouwen.Hiermee hebben we het terrein van de kritiek en de cultuur echter niet verlaten. Wat de poëzie betreft, bij de geheime en voortdurende zorg van velen, zijn de lichtpunten veel minder. Net zoals het begrip traditie, dat van vele kanten terecht wordt aangehaald, kan het slechts een hulpmiddel zijn van ondergeschikt belang. Traditie wil hier niet zeggen een dood gewicht van regels, extrinsieke wetten en gewoonten, maar een innerlijke geest, een genie van ras[1], in harmonie met de meest constante geesten die ons land voortbracht. In dat geval is het nogal moeilijk om een extern model voor te stellen en er lering uit te trekken. Niet degenen die dat willen, maar zij die het kunnen, zetten de traditie voort. Dat zijn soms degenen die dat het minst beseffen
[4]
Wij geloven dat onze tijd is begonnen van zich te laten horen en zich weet uit te drukken. Wij ook te kunnen zeggen dat de beste mannen van nu in de toekomst in de geschiedenis van ons land een plaats zullen krijgen. Daarmee wordt hun Europese burgerschap niets minder. Sommigen vonden deze bestemming van leven bij de dag echter te precair. Men merkte op dat het probleem van de stijl, begrepen als iets organisch en absoluuts, als het hoogste moment van literaire creatie, nog steeds open is op het punt waar Manzoni en Leopardi het achterlieten. Zij meenden dat er daarna slechts sprake was van neergang, compromissen, dialect en spreken met valse tong.
Het valt niet te ontkennen dat er in deze ontmoedigende constatering een kern van waarheid schuilt. Niet minder zeker is echter dat de overdrijving van de reikwijdte ervan ongelooflijk inactuele en algemene resultaten tot gevolg had.
Men stond niet voldoende stil bij dat in de orde van bepaalde superieure houdingen, de dichter Manzoni, en het punt van aankomst van een eeuwenlange tak van ons geslacht, profiteerde van de katholieke oplossing. En dat men na de vier of vijf sublieme en meest elegante momenten, in Leopardi reeds verval en kunstmatigheid moet constateren. Maar ook eerder al in de van Foscolo en in enkele van zijn fragmenten waren we al dicht bij de geest van een zeker superieur dilettantisme dat nu heerst.
[5]
Als zelfs deze superieure meesters niet wisten hoe zij zich op de veroverde hoogten moesten handhaven, hoe gevaarlijk moet het ons dan wel niet lijken om enkele glasheldere en onherhaalbare momenten van hun kunst te isoleren en te verafgoden, en ze in abstracto en gesteld buiten het werk dat ze bekroonden en rechtvaardigden.
Wij weten dat na het bereiken van dergelijke hoogten een terugkeer naar de begane grond noodzakelijk was. Voor de schrijvers die na hen kwamen, is dit reeds een geldig motief voor rechtvaardiging.
De poëzie van vandaag profiteert van een meer gemeenschappelijke toon en getuigt van de resultaten van een onbetwistbare concreetheid. We zagen de ene mislukking na de andere onder de stoutmoedigste troubadours, die algemeenheden bezingen en naïef de vormen uit het verleden herhalen, die zij zien als extrinsieke realiteiten met een eigen geldigheid. Meer nog dan degenen die alleen de verschijningen van de traditionele stijl in stand houden – en in die zin is niets anders mogelijk tenzij er nieuwe historische omstandigheden en nieuwe overtuigingen ontstaan – meer dan zij die de kenmerken van onze complexe en moeilijke tijden lijken te weerspiegelen in hun eigen werk, neigen zij naar een superieur dilettantisme, verzadigd van menselijke en artistieke ervaring.
In Italië – anderen merkten het reeds op – beseffen slechts weinigen wat een dilettant van grote klasse kan zijn. Wij van onze kant prijzen ons gelukkig als we met ons werk konden bijdragen aan de vorming van een hartelijke omgeving van toespeling en begrip, waarin een kunstuiting, ook al is zij bescheiden, zonder misverstanden kan ontstaan. In plaats daarvan blijft men wachten op de Messias, die niet zal komen.
[6]
De waarheid is een andere, namelijk of de nieuwe kunst uit de onbuigzame kritiek moet ontstaan. Als zij niet beantwoordt aan de meest dwingende behoeften die in ons rijpten, zal zij niet de onze zijn. Haar eenvoud zal rijk zijn en uitgebreid. En wie niet in naïeve profeten gelooft, is een betrouwbare persoon. Vandaag de dag verlaat men zich op veroordelingen en processen, maar niemand zou zich kunnen voorstellen dat wij, zonder ons verarmd te voelen, afstand zouden doen van bepaalde geluiden die in de lucht hangen en die de kleine rijkdom representeren die wij hebben verworven.
De stijl, de allom geprezen totale stijl die de dichters van de laatste illustere ons niet gaven, verziekt door Jakobijnse woede, supermensdom, messianisme en andere aftakelingen, kan misschien tot ons komen via ontgoochelde wijzen en spitsvondige personen, die zich bewust zijn van hun grenzen en deemoedig meer van hun kunst houden dan van het verzinnen van . In tijden die gekenmerkt lijken te worden door de onmiddellijke consumptie van cultuur, zit de gezondheid misschien in nutteloos en onopgemerkt werk: stijl zal binnen ons bereik komen door goede manieren.
Men zei reeds dat genialiteit komt met het oefenen van geduld, wij voegen daaraan toe dat ook geweten en eerlijkheid er toe doen. Een werk dat met die kenmerken is ontstaan, hoeft niet meer te wachten op een gunstig lot, zoals eens de ‘bouteiIle à la mer’ van .
[7]
Het is duidelijk dat alles geprobeerd moet worden om in veiligheid te brengen wat er tot nu toe werd bereikt, namelijk de drie of vier punten van overeenstemming die dreigen te worden geëlimineerd en verstoord. Onder dit gemeenschappelijke minimumprogramma dient onze generatie gezamenlijk de schouders te zetten. Er is nu geen tijd voor meningsverschillen, voor individuele standpunten, voor kliekvorming.
Aantekeningen bij Montale over Stijl Traditie en Poezie in een essay uit 1925
- Luciano Anceschi, Lirici nuovi. Milano: Hoepli, 1942.
- Zie ook het vertaalde interview met Eugenio Montale over poëzie uit 1931.
