TV-toespraak van Antonio Scurati gecensureerd

De Italiaanse schrijver Antonio Scurati verwierf internationale roem door zijn historische romans over Mussolini. Ze verschenen ook in het Nederlands. Scurati had op zaterdag 20 april een toespraak moeten houden op de derde nationale zender: RAI Tre. De Algemene Directie van de staatstelevisie stak daar echter een stokje voor. Zij annuleerde de aanwezigheid van de beroemde schrijver in het populaire praatprogramma “Che sarà”. Dus ging de TV-toespraak van Antonio Scurati over de Italiaanse bevrijdingsdag niet door. Voor de afzegging gaf men redenen van economische aard. Men vond de beloning van 1800 euro voor zijn korte optreden blijkbaar te hoog. Dat kon Bruintje TV niet trekken. En het vuur de polemiek laaide meteen hoog op.

Voor de eerste minister Meloni komt een beschuldiging van censuur bijzonder ongelegen. Want dat was het volgens de progressieve oppositie. Aan die kant van het politieke spectrum nam niemand het argument van de centjes serieus. Giorgia Meloni hoefde niet lang na te denken en ging over tot de aanval. Zij becommentarieerde en publiceerde de korte lezing van de beroemde schrijver op haar eigen social media account. Daarmee ‘bewees’ zij dat haar regering geen censuur tolereerde. Zij maakte met haar (door haar aanhangers) ‘moedig’ genoemde actie de ingreep van de zuinige mannen van de Staat-TV niet ongedaan. Noch neemt zij de verdenking van censuur weg. Meloni had nog een argument. Hieronder eerst haar reactie en daarna de tekst van Scurati.

Meloni’s begeleidende tekst

In een Italië vol problemen – schrijft de premier op Facebook – klaagt links ook vandaag weer een kwestie aan. Deze keer gaat het om de vermeende censuur van een toespraak van Scurati om 25 april te vieren. Links roept luidt regime, de RAI antwoordt dat het simpelweg weigerde 1800 euro (het maandsalaris van veel werknemers) te betalen voor een monoloog van één minuut. Ik weet niet wat de waarheid is, maar ik publiceer om twee redenen met plezier de tekst van de monoloog (waarvoor ik hopelijk niet hoef te betalen):

1) Wie altijd werd tegengewerkt en gecensureerd door de openbare omroepen zal nooit vragen om iemand te censureren. Zelfs niet van degenen die vinden dat je voor je anti-regeringspropaganda betaald moet met geld van de burgers. 2) Opdat de Italianen vrij kunnen oordelen over de inhoud. Veel leesplezier.

Tot zover de Italiaanse eerste minister Giorgia Meloni. Het vet in de tekst is van haar. Hieronder volgt mijn vertaling van Scurati’s toespraak.

De Toespraak van Antonio Scurati

Giacomo Matteotti werd op 10 juni 1924 vermoord door fascistische huurmoordenaars. Vijf van hen wachtten hem op voor zijn huis, allemaal squadristi uit Milaan. Professionals in geweld, ingehuurd door de naaste medewerkers van Benito Mussolini. Het parlementslid Matteotti, de leider van de Verenigde Socialistische Partij, was de enige persoon in het Parlement die zich nog openlijk verzette tegen de fascistische dictatuur. Hij werd op klaarlichte dag in het centrum van Rome ontvoerd. Hij vocht tot het laatst, zoals hij zijn hele leven gevochten had. Ze staken hem dood en schendden zijn lijk. Ze vouwden het op om het in een te kleine, provisorisch gegraven kuil te stoppen. Mussolini werd onmiddellijk op de hoogte gesteld.

Behalve de schuld aan deze misdaad laadde hij ook de schande door de weduwe te beloven, dat hij er alles aan zou doen om haar man terug te brengen. Tijdens het uitspreken van deze belofte zat de Duce van het Fascisme aan het bureau met in een la de met bloed besmeurde papieren van het slachtoffer  In deze bedreiglijke lente herdenken we echter niet alleen de politieke moord op Matteotti. We herdenken ook de nazi-fascistische massamoorden die in 1944 werden gepleegd door de Duitse SS, met de medeplichtigheid en medewerking van Italiaanse fascisten.

Ik noem de Fosse Ardeatine, Sant’Anna di Stazzema, Marzabotto. Dit zijn slechts enkele van de plaatsen waar Mussolini’s duivelse medestanders koelbloedig duizenden weerloze Italiaanse burgers afslachtten. Onder hen waren honderden kinderen en zuigelingen. Velen werden levend verbrand, sommigen onthoofd.

Twee trieste verjaardagen

Deze twee gelijktijdige en trieste verjaardagen – de lente van ’24, de lente van ’44 – zeggen dat het fascisme gedurende zijn hele historische bestaan – niet alleen aan het eind of af en toe – een onherstelbaar fenomeen was van systematisch moorddadig en massaal politiek geweld. Zullen de erfgenamen van die geschiedenis dit voor één keer erkennen? Alles wijst er helaas op het tegendeel. De postfascistische regering, die de verkiezingen van oktober 2022 won, kon twee mogelijke wegen inslaan. Enerzijds kon zij haar neofascistische verleden verwerpen, anderzijds proberen de geschiedenis te herschrijven. De regering koos zonder twijfel de tweede weg.

Na het thema in de verkiezingscampagne te hebben vermeden, heeft de premier, toen ze door historische jubilea werd gedwongen er over te spreken, koppig vastgehouden aan de ideologische lijn van haar neofascistische cultuur van herkomst. Zij heeft zich gedistantieerd van de onverdedigbare gruweldaden van het regime (de Jodenvervolging) zonder echter ooit de fascistische ervaring als geheel te verwerpen. Ze heeft de massamoorden die met medeplichtigheid van de fascistische republikeinen zijn gepleegd alleen aan de nazi’s toegeschreven.

Antifascisme

Tot slot heeft ze de fundamentele rol van het verzet in de Italiaanse wedergeboorte ontkend. Zij kwam er nooit toe om ter gelegenheid van 25 april 2023 het woord ‘antifascisme’ uit te spreken. Op dit moment staan we opnieuw aan de vooravond van de verjaardag van de bevrijding van het nazi-fascisme.

Het woord dat de premier weigerde uit te spreken zal steeds opnieuw klinken uit de dankbare monden van alle oprechte democraten. Of ze politiek van linkse, centrum of rechtse huize  zijn. Zolang dat woord – antifascisme – niet wordt uitgesproken door degenen die ons regeren, zal het spook van het fascisme blijven ronddwalen in het huis van de Italiaanse democratie.

TV-toespraak van Antonio Scurati

Het is geen geheim dat de schrijver Scurati in de politieke partij van Meloni een continuïteit met het fascistische verleden van Italië waarneemt. Het is een door velen gedeelde opvatting. De uitmuntende kenner van het Italiaanse fascisme, de hoogleraar en historicus Emilio Gentile, beschouwt die periode echter als een afgesloten tijdperk. Hij wijst die continuïteit van de hand. Zie hier een artikel over hem. Natuurlijk zijn er in het land niet weinig die enthousiast terugkijken op het regiem van de Duce. Er zijn ook neofascistische groeperingen die het geweld niet schuwen. Over die dreiging moet niet men niet te licht denken en waakzaamheid betrachten.

Aantekeningen bij de TV-toespraak van Antonio Scurati

  • De plaats is bekend vanwege de massaslachting op 560 burgers van de lokale bevolking. De moordpartij werd aangericht door de 16. SS-Panzergrenadier-Division Reichsführer SS op 12 augustus 1944.
  • Over het bloedbad van Marzabotto zie deze pagina.

 

 

Eugenio Montale Twee gedichten. Vertaling Catharina Ypes

Hieronder van Eugenio Montale twee gedichten in een vertaling van Catharina Ypes. Het eerste kreeg de titel ‘Het middaguur doorbrengen, peinzend, vermoeid’. Montale gaf het gedicht geen titel. Het eerste vers luidt ‘Meriggiare, pallido e assorto’ en werd door Ypes ook als titel gebruikt. Montale geeft zelf aan dat het dateert uit 1916. Het tweede en aanzienlijk langere gedicht is daarentegen uit 1920. Ook deze compositie gaf Montale geen titel. Bij Ypes vervult het eerste vers deze taak. Beide gedchten nam Montale op in zijn bundel Ossi di seppia uit 1925. In de noten meer informatie.

HET MIDDAGUUR DOORBRENGEN, PEINZEND, VERMOEID

Het middaguur doorbrengen, peinzend, vermoeid,
bij de hete muur van een moestuin die gloeit,
tussen dorens en struiken luisterend vangen
slagen van merels, geritsel van slangen.

In de barsten van de grond of over de wikke
spiedend de rode mieren in rijen zien gaan,
die zij nu eens verbreken en dan weer sluiten
bovenop de kleinste oppers van het graan.

Door de twijgen heen het ademen gadeslaan
van de verre zee, waar schubben op staan,
terwijl zich verheffen de trillende tonen
van cicaden die in de kale rotsen wonen.

En lopend in de zon, die verblindt in dit uur,
met droevige verwondering verstaan,
hoe het hele leven en zijn tortuur
besloten ligt in dit lopen langs een muur,
met scherpe scherven van flessen bedekt bovenaan.

OEVERS

Oevers,
enkele puntige zwaardlelies hoeven het maar te zijn,
die neerhangen van een rotswand
boven het delirium van de zee,
of een paar bleke camelia’s
in de verlaten tuinen,
en een blonde eucalyptus, die zich
tussen geruis en wilde vluchten
stort in het licht,
of in een oogwenk word ik
gewikkeld in onzichtbare draden,
vlinder in een web
van sidderingen van olijven, van blikken van zonnebloemen.

Zoete gevangenschap, oevers, vandaag,
voor wie zich korte tijd overgeeft,
als om weer te leven in een oud spel
dat hij nooit heeft vergeten.
Ik herinner mij de zerpe toverdrank, die, gij, oevers,
boodt aan de verdoolde jongeling:
in de heldere morgens smolten samen
heuvelruggen en hemel; op het zand
van de kusten sloeg een wijde branding, een gestadig
trillen van levens,
een koorts van de wereld; en ieder ding
leek in zichzelf te verteren.

O dan, heen en weer geworpen
als een inktvisbeen door de golven,
langzamerhand te vergaan;
te worden
een rimpelige boom of een steen,
gladgeslepen door de zee; in de kleuren
van de zonsondergangen versmelten; geen vlees meer zijn,
maar spuiten als een bron omhoog, dronken van zon
en door de zon verzwolgen…
Dit waren,
oevers, de wensen van de knaap van vroeger,
die, bij een verweerde balustrade,
zich met een glimlach langzaam voelde sterven.

Hoeveel, oevers, heeft dit koele licht
te zeggen aan hem die u wanhopig ontvlood.
Waterspiegels, die verschijnen tussen
de wiegelende wirwar van takken; donkere rotsen
in vlagen van schuim; het pijlsnel vliegen van zwervende
gierzwaluwen . . .
0, eens kon ik
denken dat gij, stranden, waart
sombere schoonheden, gulden lijsten
om de agonie van ieder wezen.
Vandaag keer ik terug
tot u, nu sterker, of ik vergis mij, hoewel mijn hart
schijnt te smelten in herinneringen, zoet -en wreed.
Trieste ziel van mijn verleden
en gij, nieuwe wilskracht die mij roept,
misschien is het tijd u nu te verenen
in een rustige haven van wijsheid.

En eens zal er weer de lokroep zijn
an gulden stemmen, van koene bekoringen,
mijn ziel, niet langer verdeeld. Hoe heerlijk:
de klaagzang in hymne herscheppen; zich vernieuwen;
niet meer tekortschieten.
Dan kunnen
ook wij, deze takken gelijk,
gisteren kaal en naakt en vandaag vol
van sidderingen en sappen,
morgen
weer voelen, in de geuren en de winden,
hoe dromenaansnellen, hoe een dwaze drang
van stemmen naar een uitweg dringt; en in de zon,
die u, oevers, bestormt,
herbloeien !

Aantekeningen bij Eugenio Montale Twee gedichten.

  • Beide gedichten in de bloemlezing van Catharina Ypes, Olijven en zilveren populieren, pp. 66-73. Mevrouw Ypes heeft de titels in hoofdletters weergegeven. Gewoonlijk zetten editors hun ingrepen tussen vierkante haken [ ].
  • Ypes geeft als bron: Poesie I, [1920-1927], Mondadori, Milano, 1948. De volledige titel luidt: Poesie I. Ossi di seppia 1920-1927. Dus zonder [ ]. De gedichten op de pagina’s 46, en 137-139. Het jaar 1948 verwijst naar de eerste editie in de beroemde reeks van uitgeverij Mondadori: «Lo specchio». I poeti del nostro tempo.
  • Voor het tweede gedicht, Oevers, Riviere, plus de Italiaanse versie zie ook hier,  de vertaling opgenomen in het tijdschrift Maatstaf, jaargang 7.
  • Zie hier voor meer over en van Montale op dit weblog. Het Italiaanse ‘riviera’, meervoud ‘riviere’, verwijst nar oevers van een rivier of een meer. Er is echter ook een betekenis die specifiek doelt op de kust van de regio Ligurië. Men spreekt van de Riviera del Levante, die loopt van Genua tot La Spezia, en de Riviera del Ponente van Genua tot Ventimiglia. Er is ook een Riviera dei fiori die loopt van Diana Marina tot San Remo. Merkwaardig is daarom de keuze van Ypes voor ‘Oevers’.
  • Dit is de kaft van de zevende druk uit augustus 1960:

Eugenio Montale Twee gedichten

  • Ook Frans van Dooren vertaalde het eerste gedicht. Het staat in zijn bloemlezing Gepolijst albast op pagina 346. Het verscheen eerder in het tijdschrift De Revisor 9, zie hier op DBNL.

 

Romeins beton en ander metselwerk – Hendrik M. R. Leopold

Het artikel Romeins beton en ander metselwerk verscheen op 26 maart 1921 in het dagblad de Nieuwe Rotterdamsche Courant. De auteur Hendrik Martinus Reinier Leopold publiceerde de tekst enige jaren daarna in het eerste deel van zijn zesdelige werk Uit de leerschool van de spade. Naar mijn idee is de honderd jaar oude tekst nog steeds het lezen waard. Ik citeer uit een recentie van de eerste twee delen:

Dr. H.M.R. Leopold met zijn wetenschap van potjes en pannetjes (zoo noemde eens een geleerde de archaeologie) krijgt klaar wat in langen tijd niemand gelukt is: bij het heroproepen der oude tijden de atmosfeer weten op te wekken. Alles wordt weer levend. Hij betrapt de oude bewoners midden in hun dagelijksch doen. De antieke kultuur verschijnt ons niet meer in koele, majestatische, visionaire beelden, zij herleeft, warm en waar, natuurlijk.

ROMEINSCH BETON EN ANDER METSELWERK

Het streven naar onsterflijkheid

Als je zoo telkens weer voor je oogen die prachtig bewaarde betonmuren uit den natten grond ziet opgraven, komt een onbedwingbare lust over je metselaar te worden, speciaal betongieter, om ten minste zeker te zijn, dat je werk bestaan blijft.

Je naam, dat is een andere kwestie, lukt alleen dichters. Ik wil wedden, dat Horatius aan de toen nog nieuwe vinding van den mortelbouw (waarom heet het eigenlijk beton, we hadden toch ’n woord!) dacht bij het schrijven van de trotsche verzen: ‘Een gedenkteeken richtte ik me op, harder dan staal, grootscher dan de oude pyramiden, waartegen striemende regen en wilde storm tevergeefs hun slopende krachten bot zullen vieren, waaraan geen tand des tijds zal knagen.’ (noot )

Grondvesten harder dan staal

Probeert u liever maar niet met een mes of deze fundamenten werkelijk harder zijn dan metaal. ’t Kost u het nu zoo prijzige gebruiksvoorwerp!

Toch waren die muren eens zoo gesmijdig, dat ze de prent behielden van de nerven der planken waartusschen ze gegoten werden.

Metselaar zou men willen zijn, metselaar uit Romeinschen keizertijd, want van de Grieken spreek ik niet. Ik kon even goed wenschen Shakespeare of Homerus te worden. Zoo volmaakte kunst is maar eens bereikt. Het Parthenon en de Propylaeën zijn een fonte à cire perdue, niet alleen als architectuur, maar ook als handwerk. Een meesterstuk van volmaakte techniek leverde Athene de menschheid, iets onnavolgbaars.

Niet boos kijken, heeren aannemers! Hebt u de steenkubussen /88/ der Propylaeën van vlakbij gezien op de Acropolis zelf, in het alles openbarend licht van een Griekschen dag, wanneer men met een kijker de olijfblaadjes tellen kan op den Hymettus, tien kilometer ver? Voegen zijn er tusschen de marmerblokken. Men ziet ze. Maar als men de oogen sluit en met den nagel over de oppervlakte krast, dan voelt men ze niet, dan blijft de nagel niet haken. Bouwopzichters van nu, kunnen uw werklui dat?

Romeins beton en metselwerk - Herman R. M. Leopold

Nagelproef van den ongeloovigen Thomas op Grieksche tempels

Gelooft u het niet? Mij ging het ook zoo tot ik me als Thomas aan den lijve overtuigde. Op dat oogenblik gaf ik me gewonnen. Er ging iets groots in mij open. Als wanneer men voor ’t eerst voelt een ode van Pindarus te begrijpen of voor ’t eerst de Staalmeesters ziet. Verontschuldigt wat u groote woorden zult vinden. Ik heb toevallig generaal Lyautey’s reisbrieven uit Griekenland in de Revue des deux mondes gevonden en toen vlamde het schoone beeld in mijn herinnering weer geweldig op. ‘Roemrucht Athene, onbereikbaar ideaal, waar om der menschen slapen de lenteviooltjee van Dionysos geuren, hart van Hellas, ville tentaculaire!’ Als ik zoo vrij Pindarus vertalen mag …

De Romeinsche metselaars waren heel anders, zooals Rome niets lijkt op Athene. Twintig jaren bouwden Phidias en Iktinos aan het toch niet groote Parthenon, de Propylaeën kwamen nooit af – vijf jaren waren voor het Kolosseum, vijf voor de Thermen van Caracalla genoeg. Maar hoe wild ruw geboord is dan ook het beeldhouwwerk der laatste, hoe wijd gapen de voegen tusschen de travertijnblokken in het eerste! In het fundamentenbeton der keizerpaleizen staan nog de gleuven der palen. Wat is alles  – zoo vind ik nu, omdat ik door Lyautey naar Griekenland getooverd ben – in Rome met den Franschen slag behandeld.

Net als het Rijk in elkaar getimmerd werd, volken vergruizelend en ruw samenstampend. De Atheners leerden nooit de wereld beheerschen, maar ze beschaafden haar!

Eeuwentrotseerende slordige architectuur

Voor de bouwheeren van de Tiberstad was altijd de leuze: gauw, goedkoop, maar stevig. En het lukte: hun bouwen werd al vlugger, al goedkooper, al sterker. Daarom zingen de architect Vitruvius en de encyclopaedist Plinius den lof van hun beton. Ik zal hen nu wat gaan napraten, maar eerst moet me nog even van het hart, dat de uitvinding (natuurlijk!) aan Grieken te danken is. De Romeinen echter pas wisten ze in ’t groot bruikbaar te maken. Practisch waren ze!

Van houwsteen tot mortel

‘t Ging dan zó. Eerst bouwden ze – als de Grieken weer – van gehouwen steenen. Al streefden ze volstrekt niet naar volmaaktheid en zagen ze er zelfs geen been in tusschen twee niet goed gelijk gezaagde blokken een laagje kalk te smeren om ze beter sluitend te /89/ maken, die manier van bouwen kon je niet aan iedereen overlaten; geoefende werklui betaal je meer, dus wèg met den houwsteen.

Is het niet alsof men een pleidooi leest voor den betonbouw van nu? Ook omstreeks het begin van onze jaartelling heerschte groote woningnood, die om machinale productie schreeuwde. Wat is meer machinaal dan de manier, die ik u nu zal trachten duidelijk te maken? Men slaat een ruwe kisting van planken op, stort daarin een pap van twee of drie deelen ‘zand’ op één deel kalk, laat de arbeiders dit in elkaar stampen: hetzij met een houten blok, hetzij met de door steengruis geïsoleerde voeten.

Als de eerste laag gedroogd is – dat gaat gauw op een zonnigen dag hier – rukt men de planken en balken los, zet ze een verdieping hooger, en weer rijst de muur in een paar uur een meter of méér. Is er nog grootere haast, geen nood, men laat de planken eenvoudig er tegenaanzitten; die verrotten dan later van zelf wel.

Het ei van Columbus

Kan het gauwer en eenvoudiger? Ja, zelfs dat was den snelbouwers van de eerste eeuw onzer jaartelling niet genoeg. Ze wisten op deze methode nog de helft te besparen! In plaats van zuivere mortel – het zand kon voor een deel gespaard worden door gemalen dakpannen in de kalk te mengen – tusschen de planken te gieten, deden ze zo: eerst een circa dertig centimeter hooge laag mortel, dan een dito laag steenbrokken, dan weer mortel enz. Tot de ware Columbus geboren werd en dadelijk mortel en steenklompen mengde. Nu was zelfs het aanstampen overbodig geworden.

Om metselaar te zijn hoefde je alleen nog maar een plank te kunnen spijkeren, cement roeren en een emmertje optrekken. Daarvoor was zelfs de domste Scythische slaaf of botste legioensoldaat begaafd genoeg.

Zoo groeiden de enorme gebouwen, die voor een groot deel nog staan, uit den Romeinschen bodem. Gauw, goedkoop en … soliede.

Het geschenk der uitgedoofde vulkanen

Nu echter moet ik een restrictie maken. Als dat niet noodig was, had ik al lang patent genomen op de uitvinding en groeiden in alle landen de Romeinsche betonhuizen als paddestoelen uit den grond, bestond er geen werkloosheid, geen woningnood meer. ’t Gaat helaas zoo grif niet. Om beton te maken als de Romeinen deden, heeft men één ding noodig, dat hun door de natuur in overvloed geschonken, aan andere volken snood onthouden is. Het ‘zand’, waarmee de Romeinsche kalk gemengd werd en wordt, is namelijk iets aparts: ‘pozzolaan’, een bruinrood korrelig vulkanisch product, dat voor een groot deel den ondergrond der Eeuwige Stad vormt.

’t Moet omstreeks Caesar’s dood, een veertig jaar vóór Christus geweest zijn, dat de onbetaalbare eigenschappen van dit uitwerpsel der al vele duizende jaren uitgebrande vulkanen van /90/ Latium ontdekt werden. De naam van den uitvinder is onbekend. Misschien was ’t wel een opperman, die te lui was om uit den Tiber het vroeger gebruikte rivierbezinksel op te diepen.

Romeins beton en ander metselwerk
Rode pozzolana. Zie Aantekeningen.

Deze roode aarde is dus een ‘integreerend’ bestanddeel van klassiek Romeinsch beton. En dan is er nog pozzolaan en pozzolaan. De goede moet kraken, wanneer je ze in de hand kneedt. Dat zeggen niet alleen de huizenbouwers van nu, als ze je een interview toegestaan hebben, maar vertellen óók al de specialiteiten uit de eerste eeuw na Christus. Zulk bruinrood ‘zand’ doet wonderen. Het vormt in de juiste verhouding met kalk gemengd een mortel, veel harder dan de baksteenen der Oudheid, die toch als men er op klopt een metaalklank geven.

Behalve de pozzolaan dienen, volgens de antieke architecten, ook de in de mortel gebedde steenen aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Vooral moeten ze weinig poreus zijn, anders zuigen ze het vocht te gauw uit de mortel en wordt die poeierig.

Gelijk zagen van den muur

Veel werd er zoals u ziet niet gevergd van de bekwaamheid der metselaars. De successieve uitvindingen hadden de baan der techniek al heel glad ‘gerold’. Ze leerden als ’t ware automatisch te profieteeren van de goede gaven van de natuur om roef-roef de kern van paleizen, tempels en badinrichtingen ten hemel te doen streven. Tegen die kern werd dan gauw een bekleedsel van driehoekige baksteenen (oorspronkelijk middendoor geslagen dakpannen) geplakt en dit met een zaag glad gemaakt – ook al weer een werkje, waar iedereen goed voor was–. Dan kon de bekleeding met marmer of stuc beginnen.

Ook die vertooit bijna nooit de volmaaktheid van Grieksch werk. Alleen Nero schijnt voor zorgvuldige afwerking gevoeld te hebben. De anderen dachten er over als de Amerikaansche, die zich hooglijk verbaasd toonde, toen een Italiaansche naaister de voering van haar baljapon even precies zoomen wilde als den buitenkant: ‘Why that? Die krijgt toch niemand te zien!’

Steigerbouw bij de Romeinen

Naar aanleiding van deze vlugge manier van werken nog één bijzonderheid. Om de baksteenbekleeding tegen de betonkern te leggen en ook al om deze laatste boven armreiken te brengen, waren bij hooge muren steigers onontbeerlijk. Daar werd dan al bij het gieten van de onderste lagen beton op gerekend. Op de kistingen deponeerde men dadelijk namelijk de dwarsbalken en goot er het beton overheen. Wanneer dat hard werd, zat de balk meteen vast. Op de aan weerskanten uitstekende koppen daarvan bouwde men de stelling. Als de muur klaar was, zaagde men den kop eenvoudig gelijk met de baksteenbekleeding af.

Er kwam toch immers marmer of pleister over heen. Toen de bewoners van het pauselijk Rome /91/ ’t klaar gespeeld hadden in de oude paleizen de muurbekleeding – ’t marmer altijd, de baksteenen vaak – weg te sleepen gingen de balken rotten en verdwenen ten slotte heelemaaI. Daarom ziet men in zooveel hooge muren dwars er door héén gaande gaten. ’t Lijkt net of er vele lage verdiepingen geweest zijn met houten zolderingen. Maar dat is niet zoo. Ook zolders maakten de Romeinen in den grooten tijd van hun beton, dat een bijna ongelooflijke consistentie in alle richtingen – ook horizontaal – heeft.

Is het werkelijk waar, dat het ideaal van den arbeid moet zijn met de geringste moeite het grootste effect te bereiken, dan waren de Romeinen genieën, de Grieken… stumpers. Dus … is het nièt waar!

Aantekeningen bij Romeins beton en ander metselwerk

  • H. M. R. Leopold, Uit de leerschool van de spade. Eerste deel. Met 59 illustraties. Zutphen: W.J. Thieme & Cie, 1942², pp. 87-91. Het eerste en tweede deel bevatten in totaal 125 artikelen. De delen I en twee verschenen respectievelijk in 1923 en 1924. Ze zijn doorgenummerd met – hoe kan het anders – de Romeinse nummers  I – CXXV.
  • Voor het oorspronkelijke artikel zie hier op Delpher.
  • Pozzolana. De illustratie toont een detail van de foto van een hoop pozzolana die zich het naburig bouwbedrijf verkoopt. De eigenaar noemt dit rode pozzolana. Tegenwoordig verkoopt men het in zakken van 20 KG, gemengd met kalk en kant en klaar voor gebruik. De ‘losse’ pozzolana is komstig van opgravingen buiten Rome.
  • De geciteerde recentie staat in het tijdschrift De Dietsche Warande en Belfort, 1926, p. 96. Zie hier.
  • Over H. M. R. Leopold meer gegevens in de beknopte monografie: Hans Cools en Hans de Valk, Institutum Neerlandicum MCMIV-MMIV. Honderd jaar Nederlands Instituut te Rome. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2004, pp. 55-56.