In de nalatenschap van de Italiaanse schrijver Federigo Tozzi (1883-1920) vond men de opzet voor een kort verhaal over het thema vrouwenmoord. Tozzi’s zoon Glauco gaf het een titel en nam het op in de verzamelde novellen. De door hem bezorgde uitgave verscheen in 1963.
Een bericht in de krant
De trein snelde voort en de lust om te huilen werd groter. Bij het coupéraam de twee geliefden. Zij zat en hij stond, zodat ze konden praten zonder dat iemand het hoorde. Zij fluisterde in zijn oor en haar woorden hadden op hem hetzelfde effect als haar haar, dat hem licht beroerde.
Met een verterende hartstocht nam hij haar op. Hij ging tegenover haar zitten, haalde de dienstregeling uit zijn zak en schreef met potlood in de marge van de kaft: ‘Als je niet meer van me houdt, breng ik mezelf om!’ – Hij liet het haar lezen.
Terwijl zij het las, keek hij naar haar en voelde de drang om vóór haar neer te knielen en haar handen te kussen.
Ze keek niet meteen naar hem op. Toen zag zij hem recht in de ogen, met tederheid en liefde.
– Waarom heb je dat geschreven?
– Omdat ik van je houd.
Ze voelden hun lichamen trillen.
Na een korte stop bij een station was de coupé voller geworden. Ze voelden zich opgesloten tussen al die mensen en waren geïrriteerd en gek van verlangen om met zijn tweetjes te zijn.
– Ik wil bij jou zijn, ik ga niet meer van je weg.
De wind drapeerde de lange rode sjaal van Louise’s hoed over beider schouders. Hij kwam erdoor in een roes en voelde een onuitsprekelijk verlangen om ook de sjaal te kussen. Haar ogen werden groot en haar oogleden rond.
Plotseling trok hij zijn revolver, en terwijl Louise haar hoofd nog gebogen hield, haalde hij, als vervuld van woede en haat, de trekker over. Hij schoot drie keer, één schot midden in haar voorhoofd, want zij had haar hoofd naar hem opgeheven.
Ze zakte in elkaar. Hij kuste haar wonden, warm van het eruitgutsende bloed. Toen dacht hij aan zichzelf.
Hij is niet dood.
Corrado Govoni Italiaanse dichter en later in zijn leven ook schrijver van romans en toneel, werd in 1884 geboren in een bemiddelde boerenfamilie in het gehucht Tàmara. Het dorp bevindt zich op twintig kilometer ten oosten van Ferrara. In 1914 verkocht hij de geërfde boerderij en trok naar Milaan. Vanaf 1917 woonde hij in Rome. En vanaf 1960 tot aan het einde van zijn leven aan zee, in het dorp Lido dei Pini. Het bevindt zich op ongeveer 55 km ten zuiden van Rome. Hij stierf in 1965 in het naburige Anzio.
Fascisme
Cultureel en economisch ontheemd vond hij na de eerste wereldoorlog een kantoorbaan om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en een gezin te stichten. Tijdens het Fascisme stelde hij zijn capaciteiten van schrijver in dienst van de propaganda van het regiem. Zijn zoon Aladino koos echter voor het tegenovergestelde kamp en nam deel aan het Romeinse verzet. Hij was actief in de groep Bandiera Rossa Roma (Rode Vlag Rome). Hij was onder de 335 slachtoffers van de beruchte vergeldingsactie van de Duitse bezetter. Die vond plaats in de Ardeatijnse grotten te Rome, in maart 1944.
Vroeg werk
In 1903 publiceerde Govoni twee dichtbundels, in 1905 en 1907 de derde en vierde. In deze bundels is de invloed van auteurs als Maeterlinck en Rodenback goed merkbaar, zowel in de woordkeus als de beelden. Hij onderging invloed van het Symbolisme en nam volop deel aan het Futurisme. Kenmerkend zijn in deze fase de opsommingen, de lijstjes, de symmetrie en de anafoorEen of meer woorden aan het begin van een vers worden in het gedicht herhaald.. Het zijn de typische kenmerken die werden gedeeld door de zogenaamde ‘crepuscolari’, in het Nederlands ‘schemerdichters’ genoemd. Govoni wordt dan ook gerekend tot de eerste generatie van de Crepuscolari, de Schemerdichters. Klik hier voor informatie over deze literaire beweging.
Vertalingen in het Nederlands
C. Budding vertaalde voor het Italiënummer van De Gids (Jrg. 114, p. 243) een gedicht van Govoni dat als titel kreeg: Verlaten straat. Zie hier voor het gedicht en de merkwaadige verwikkelingen ermee.
Catharina Ypes vertaalde van Govoni het gedicht La trombettina, Het trompetje, en nam het op in haar tweetalige bloemlezing Olijven en zilveren populieren. Zie hier.
Frans van Dooren nam in zijn bekende bloemlezing Gepolijst albast twee gedichten van Govoni op: De wolk en het meisje, en Bliksemflits, pp. 329-330.
De beroemde Napolitaanse legende de put van de krokodil wordt al eeuwenlang naverteld en doorgegeven. Onder het Nieuwe Kasteel in Napels bevond zich een donkere, vochtige ruimte. Die was bestemd voor zwaar gestrafte gevangenen. Tot ieders verbazing bleek op een dag dat zij waren Lees verder “Napolitaanse legende De put van de krokodil”
De Chinees en over Pantoffels en Natalia Ginzburg. In mijn familie had de zin ‘We gaan wel naar de Chinees’ een precieze betekenis. De formule werd meestal door mijn moeder uitgesproken, want in het gezin besliste zij over deze zaken. Het bezoek aan ‘de Chinees’ in de Van Woustraat in Amsterdam-Zuid, waar vandaan een van ons terugkwam met de bekende witte plastic tasjes, wekte bij niemand in de buurt opzien. Na de verhuizing naar Noord-Brabant, waar mijn ouders terugkeerden in hun beider geboortedorp, kon deze periodieke menu-wisseling doorgaan, want daar was ook een Chinees restaurant gevestigd. De rest van de familie keek echter met een licht wantrouwen tegen dit type voeding aan.
Ik kan mij niet herinneren deze oosterse dis ooit op tafel te hebben gezien bij de tweelingzus van mijn moeder. Bij mijn tante thuis kreeg je de voorn die haar man in de Biesbosch had gevangen, in de roeiboot schoongemaakt en in de schuur geduldig gebakken. Een onaantastbare familietraditie.
Bij mij thuis liepen allerlei dingen anders. Met hun eerstgeborene waren mijn jonge ouders na de oorlog naar Nederlands-Indië vertrokken. Een ongeluk dwong het gezin tot een onvoorziene terugkeer. Ditmaal met zijn vieren, want kort voor het vertrek richting Rotterdam werd ik door mijn moeder in Soerabaja ter wereld gebracht. De ervaring van enkele jaren in de voormalige kolonie heeft ervoor gezorgd, dat vooroordelen tegen de inheemse oosterse keuken in ons gezin nooit een plaatsje hebben gekregen.
Het wantrouwen waarmee mijn tante tegen ‘de Chinees’ aankeek, kwam ik opnieuw tegen in Rome. Vrij snel heb ik mij deze culinaire vooroordelen ongemerkt eigen gemaakt en de keren dat ik in de afgelopen decennia in een Chinees restaurant heb gegeten, gaan de vingers van één hand niet te boven.
Veel geluk
Eergisteren vermengde zich in mijn geheugen de naam ‘Hao Yun 168’ met de hier beschreven herinneringen. Het Chinese ‘hǎoyùn’ betekent ‘veel geluk’, en zo heet ook de winkel (met de omvang van een loods) waar ik tegenwoordig met een zekere regelmaat binnenga. Je kunt er niet eten, maar wel allerlei nuttige dingen aanschaffen, zoals kleding en schoeisel, batterijen en aanstekers, en indien nodig een paar Italiaanse pantoffels. Het adjectief ‘Italiaans’ staat er niet toevallig, want veel van wat je koopt bij ‘de Chinees’ wordt vandaag de dag – belief it or not – geproduceerd in Italië.
Natalia Ginzburg
Door de enorme winkel zwervend, dacht ik dat het geluk mij in de steek had gelaten, want er was geen pantoffel te bekennen. Daarop schoot mij het fragment van Natalia Ginzburg te binnen, dat ik paar dagen geleden in een van haar opstellen had gelezen:
Dan worden ook de ouders wakker. Ze staan op en komen ongekamd en blootsvoets de keuken binnen. Ze dragen geen pantoffels en hebben natuurlijk niet gekeken of er soms een paar onder het bed stonden. De oude moeder vraagt zich af hoe lang de pantoffel-industrie het nog volhoudt, want de mensen schijnen ze niet meer nodig te hebben. Verdoofd van de slaap zoeken de jonge ouders naar brood en kopjes. Een lang ontbijt zonder koffieverkeerd begint: het lijkt alsof de koffieverkeerd net als de pantoffels van de aardbodem gaat verdwijnen. Hier domineren roereieren en flesjes vruchtensap: en op het brood wordt een afzichtelijke, donkere en vette substantie gesmeerd.
Deze mooie alinea heb ik vertaald uit het hoofdstuk ‘Huishoudelijk werk’, dat in augustus 1969 als column verscheen in het Turijnse dagblad La Stampa. Het werd in november 1970 herdrukt in de bundel Mai devi domandarmi, die in al april 1970 een vijfde druk beleefde! (De titel verwijst naar Lohengrins ‘Nie sollst du mich befragen’, in de gelijknamige opera van Wagner.) Of het is opgenomen in de door Etta Maris vertaalde selectie Mensen om mee te praten, Meulenhoff, 1990, is mij (nog) niet bekend. De aan Ginzburg gewijde Nederlandse wiki-pagina geeft daarover geen uitsluitsel.
Afkeer van Nutella
De hoofdpersoon van dit korte verhaal is een oude moeder die verslagen aanziet hoe de traditionele opvoeding, die haar slechts weldaad heeft gebracht, door haar kinderen volledig wordt genegeerd. De nieuwlichters verbieden haar zelfs om ’s morgens de vloer te dweilen, een nobel dagelijks gebruik waarmee zij was opgegroeid en waaraan zij direct begon, nadat zij háár kroost grondig had gewassen, gekleed en gevoed met het traditionele ‘caffellatte’ en ‘biscotti’ ontbijt, de frisse ochtendzon had ingestuurd. Afgrijzen boezemt haar in de ‘donkere en vette substantie’ die op het brood wordt gesmeerd. Zij keert zich hier tegen de in 1964 op de markt gebrachte Nutella, die naar haar overtuiging een funeste uitwerking op de Italiaanse kinderen zal hebben.
Enzo Siciliano over Natalia Ginzburg
De krantenstukjes van Natalia Ginzburg veroorzaakten in die jaren altijd grote ophef en verdeelden de Italiaanse lezers in twee kampen. De schrijver EnzoSiciliano stelde in een gesprek met de schrijfster, uitgezonden door de radio in mei 1990, vast: ‘Of je was vóór, of je was tégen Natalia Ginzburg’. (pp. 206-7) Het omstreden thema in ‘Huishoudelijk werk’ is de opvoeding, dat bijna altijd is verbonden met de ervaringen van de vorige generatie en voor schrijvers een bron van inspiratie.
Natalia Ginzburg in Rome.
Ginzburg, moeder van drie kinderen, zegt even later tijdens hetzelfde gesprek: ‘… ik denk dat opvoeden heel moeilijk is. Dat de opvoeding zeer moeilijk, misschien zelfs onmogelijk is, en dat je het altijd fout doet.’ (p. 219)
Aantekeningen bij Pantoffels en Natalia Ginzburg
Het laatste citaat komt uit: Natalia Ginzburg, È difficile parlare di sé. Conversazione a più voci condotta da Marino Sinibaldi, Einaudi, Turijn, 1999. Natalia Ginzburg, Het is moeilijk over jezelf te spreken. Gesprekken met NG en anderen, geleid door Marino Sinibaldi.