Mens van mijn tijd Een gedicht van Salvatore Quasimodo

https://www.gerritvanoord.com/zicMens van mijn tijd, een gedicht van Salvatore QuasimodoSalvatore Quasimodo publiceerde het gedicht Mens van mijn tijd in 1947. De dichter schreef het gedurende de Tweede Wereldoorlog. Er woedt sinds 24 februari weer een nieuwe oorlog in Europa. Quasimodo’s oproep in de verzen 14 en 15:
Och zonen, vergeet de wolken bloed,
die zijn opgestegen van de aarde, vergeet de vaderen […]:
vonden geen weerklank.
Het gedicht bestaat uit 17 vrij lange verzen. Ik laat elk nieuw vers met een vette letter beginnen. De Nederlandse vertaling is van Catharina Ypes.

Uomo del mio tempo

Sei ancora quello della pietra e della fionda,
uomo del mio tempo. Eri nella carlinga,
con le ali maligne, le meridiane di morte,
t’ho visto – dentro il carro di fuoco, alle forche,
alle ruote di tortura. T’ho visto: eri tu,
con la tua scienza esatta persuasa allo sterminio,
senza amore, senza Cristo. Hai ucciso ancora,
come sempre, come uccisero i padri, come uccisero
gli animali che ti videro per la prima volta.
E questo sangue odora come nel giorno
quando il fratello disse all’altro fratello:
«Andiamo ai campi». E quell’eco fredda, tenace,
è giunta fino a te, dentro la tua giornata.
Dimenticate, o figli, le nuvole di sangue
Salite dalla terra, dimenticate i padri:
le loro tombe affondano nella cenere,
gli uccelli neri, il vento, coprono il loro cuore.

Mens van mijn tijd

Je bent nog dezelfde van de steen en de slinger,
mens van mijn tijd. Jij was in het vliegtuig,
met zijn kwaadaardige vleugels, meridianen van de dood,
ik heb je gezien – in de gevechtswagen, bij de galgen,
bij de pijnigingen op het rad. Ik heb je gezien: jij was het,
met je wetenschap, nauwkeurig op verdelging gericht,
zonder liefde, zonder Christus. Jij hebt wéér gedood,
zoals steeds, zoals de vaderen hebben gedood, zoals de dieren
hebben gedood, die je voor de eerste maal zagen.
En dit bloed verspreidt zijn reuk als op de dag,
toen de broeder sprak tot de andere broeder:
Laat ons naar het veld gaan’. En die koude, koppige echo
is doorgedrongen tot jou, in jouw levensdag.
Och zonen, vergeet de wolken bloed,
die zijn opgestegen van de aarde, vergeet de vaderen:
hun graven verzinken in de
as,
de zwarte vogels en de wind bedekken hun hart.

 

Bibliografie bij Mens van mijn tijd

  • Salvatore Quasimodo, Giorno dopo giorno. Mondadori, Milano 19595, p. 60.
  • De vertaling van Catharina Ypes staat in haar bundel Olijven en zilveren populieren. Den Haag: Boucher, 1960, p. 87.
  • Zie hier voor een korte informatieve pagina over Salvatore Quasimodo.

 

Print Friendly, PDF & Email

Alice Nahon in ’t Friulaans en Italiaans vertaald

Friulaans

Wie kijk heeft op het werk van Pier Paolo Pasolini weet dat hij niet weinig gedichten in het Friulaans heeft geschreven. Hij verzamelde ze kort voor zijn dood in de bundel La nuova gioventù. Die uitgave heeft onderaan de pagina de  Italiaanse versie van de dichter, want zonder diens vertaling zou deze poëzie voor de meerderheid van de Italianen ontoegankelijk zijn. Behalve natuurlijk voor de 0,7 miljoen Friulanen onder hen, die het idioom beheersen en het in leven houden. Over Alice Nahon in ’t Friulaans en Italiaans gaat dit artikel, dat ook werd gepubliceerd op Neerlandistiek.

Hoeveel Friulaans sprekenden zullen het gedicht ‘O kind’ren van mijn dromen’ van Alice Nahon in die taal omgezet door Giorgio Faggin onder ogen krijgen? Helaas gaat dit gedicht van deze ooit zo populaire Vlaamse dichteres aan hun neus voorbij. Het waarom leest u verderop. Het gedicht verscheen in één van de twee bundels die Faggin in 2020 publiceerde. .

Twee anthologiën uit 2020

De bloemlezer en vertaler van nederlandstalige poëzie Giorgio Faggin (Isola Vicentina, 1939) blijkt zijn ‘Nachdichtungen’ (het woord is van hem) niet tot het Italiaans te hebben beperkt. Ik besprak op dit weblog eerder zijn fraaie bloemlezing uit het werk van Albert Verwey uit 2021. Nu ga ik het hebben over de twee bundels uit 2020. De eerste – Poetesse neerlandesi – bracht hij uit in eigen beheer. Het werkje van beperkte omvang en niet tweetalig is niet in de handel en daarmee vrijwel onbereikbaar. De tweede bundel – publiceerde hij bij uitgeverij Joker in Turijn. Ik zal nu eerst aangeven in welke anthologische context hij Alice Nahon plaatste.

Bundel één: acht Nederlandse dichteressen

Acht Nederlandse dichteressen vertaald in het ItaliaansStrikt genomen, bevindt zich één Belgische dichteres: de in Antwerpen geboren Alice Maria Nahon (1896-1933), onder de acht bloemgelezen dames. Zij verschijnen in de bundel in deze volgorde: Hélène Swarth (2), Jacqueline E. van der Waals (2) , Henriëtte Roland Holst-van der Schalk (3) , Alice Nahon (2), Ida G.M. Gerhardt (3) , Margaretha Vasalis (3), Annie M.G. Schmidt (2) en Hanny Michaelis (3). Tussen haakjes het aantal vertaalde gedichten. In deze bundel staan van Nahon twee gedichten: ‘O kind’ren van mijn dromen’ in het Friulaans en ‘Herfst’ in het italiaans. Ik ga niet verder op de bundel in, maar wil nog wel opmerken, dat het mij veel plezier doet om van Hanny Michaelis drie gedichten in een mooie Italiaanse vertaling te mogen lezen. 

Bundel twee: één Vlaamse en achttien Vlamingen

In november 2020 gaf uitgeverij Joker Turijn de tweetalige bloemlezing ‘Vlaamse poëzie Alice Nahon in 't Friulaans en Italiaans vertaaldvan de Twintigste Eeuw’ uit. Faggin nam in de bundel werk op van negentien auteurs. In volgorde van verschijnen: Karel van de Woestijne (5), Karel van de Oever (2), Willem Elschot (2), Jan van Nijlen (4), Felix Timmermans (2), Richard Minne (4), Maurice Roelants (2) Gaston Burstens (1), Raymond Herreman (2) Alice Nahon (2), Paul van Ostaijen (5), Marnix Gijsen (3), Maurice Gilliams (4), Frans Buyle (1), Jos de Haes (3), Hubert van Herreweghen (2), Gust Gils (1) en Hugo Claus (5). In totaal 50 gedichten van 18 mannen en één vrouw. Allen hebben zij dubbele jaartallen achter hun naam.

Waarom Alice Nahon ?

Na enige tijd kwam de vraag op waarom Faggin in zijn twee bloemlezingen de Vlaamse Alice Nahon heeft opgenomen. De titel van de eerste bundel verwijst immers maar gevestigde Nederlandse dichteressen (‘Poetesse neerlandesi’), terwijl de tweede bundel buiten Nahon alleen eersterangs Vlaamse dichters van het mannelijke geslacht bevat. Stel Faggin had Nahon weggelaten, zou iemand de ‘priëel dichteres’ (Van Ostaijen) hebben gemist?

Alice Nahon in ’t Friulaans : Creaturis dai miei siums

De Nederlandse titel van Nahons gedicht luidt: ‘O kind’ren van mijn dromen’. Het is afkomstig uit haar bundel Vondelingskens, 1920. In het Friulaans klinkt het zo: Creaturis dai miei siums (p. 17). De eerste drie woorden leveren voor een Italiaanstalige geen problemen op. Het woord ‘sium’, droom, was iets lastiger en daarvoor had ik een woordenboek nodig. Nieuwsgierig? Het staat hier online.

Hier is Alice Nahon in ’t Friulaans en het origineel.

Creaturis dai miei siums

Creaturis dai miei siums,
rosutis dal gno ortut,
che avilidis e strachis
o pleais il čhavut…

O jeris tanche fresčhis
turchinis grisolutis,
di siums e fantasìis
dolcissimis prolutis…

E jo calme e comote
us ài simpri coltadis,
cu la ploe dai miei vôj,
cul gust des mês ridadis.

No mi plâs ch’o flapedis,
tornait a vivi, us prei…
Amôr, sčhalde chês fueis!
E tù, soreli, bušilis!

Nudrišilis chês frutis,
soreli čhâr e bon;
jo plui no rivi a pašilis:
mi è muarte ogni inlusion.

 

O kind’ren van mijn droomen

O kind’ren van mijn droomen,
O bloemkens van mijn tuin,
Wat buigt ge droef en loome
Uw teng’re kopkens schuin…

Ge waart zoo frisch te voren
Als klokskens van de Mei,
O lievekens, geboren
Uit droom en mijmerij…

En ‘k heb u, stil-bewogen,
Gevoed, bij nacht en dag,
Met regen van mijn oogen,
Met zonne van mijn lach.

Ik wil u niet zien welken;
Ge moet herleven nog.
O liefde…, warm die kelken,
O zonne…, zoen ze toch.

En koester, lieve, goede,
Mijn zielekind’ren weêr;
Ik kan ze niet meer voeden:
‘k Heb geen illuzies meer.

Het Friulaans

Deze taal — pardon: dialect — valt buiten mijn linguïstische competenties. Vragen over de correctheid van de omzetting van bron- naar doeltaal laat ik dus achterwege. Ik heb het gedicht in het Friulaans natuurlijk hardop gelezen en ervaren dat de klanken en het ritme mij prettig aandoen. Dat het ‘klinkt’ en ‘lekker loopt’, dat het muzikaliteit heeft, verklaar is ook te danken aan het feit dat Faggin de vertaling niet in het keurslijf van het rijm snoert, ook al is het prominent aanwezig in het origineel. Niet dat het in zijn versie geheel ontbreekt, maar de toepassing lijkt me ongedwongen.

Avondliedeke en Herfst

In de twee bundels  staan in totaal drie gedichten van Nahon. Het al genoemde ‘O kindren…’, Herfst – dat ik hier laat rusten – en haar wellicht beroemdste werk ‘Avondliedeke’. Zie hoe het de eerste strofe van dit laatste gedicht vergaat in Faggins vertaling. Ik zet het Nederlands ditmaal links.

’t Is goed in ’t eigen hert te kijken
Nog even vóór het slapen gaan
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan.

Ogni sera è buona cosa
se mi guardo dentro il cuore
per vedere se nel giorno
nessun cuore ho offeso

Mij lijkt dit een mooi voorbeeld van een vertaler die de woord- en versvolgorde naar behoefte verandert en zich door het rijm niet laat ringeloren. De vertaler heeft twee zaken precies voor ogen: hij wenst het metrum bewaren en hij beoogt de inhoud adequaat overbrengen. Er ontbreekt niets. Ik parafraseer: elke avond controleer ik in mijn eigen hart of ik de dag die achter mij ligt iemand heb behandeld zoals ik zelf niet behandeld zou willen worden. Natuurlijk verdwijnt de elisie en het eenvoudige Vlaamse ‘zeer gedaan’ wordt ‘offeso’ , ‘gekrenkt’.

Zeer gedaan

Ik herinner mij de woorden ‘zeer gedaan’ uit mijn kindertijd in een Noord-Brabants dorp. Pas op school in Amsterdam leerde ik het woord ‘pijn’ kennen. Dit ‘zeer gedaan’ lijkt mij een mooi voorbeeld van Nahons poëtica van het ‘eenvoudige’: haar streven om voor iedereen begrijpelijke dichten. In het Italiaans komt ‘fatto male’ er wellicht het dichtste bij, maar die keuze zou het vers van een vier- naar een vijfvoeter hebben gepromoveerd. Om dat te voorkomen koos Faggin terecht voor ‘offeso’, dat de klemtoon op de tweede lettergreep heeft.

Met metrum van het origineel en de vertaling lopen als een span sierpaarden keurig in de pas. De vertaler geeft er eveneens blijk van over een zeer gedegen kennis van het Vlaams te beschikken.

Alice Nahon en Hugo Claus

In de tweede bloemlezing neemt Faggin vijf vertalingen op van Hugo Claus. Faggin stelt dit niet aan de orde, maar er is een verband tussen beide auteurs. Claus schreef een toneelstuk waarin  Alice Nahon figureert als geliefde van de criticus Urbain van de Voorde, het object van de medogenloze spot van Hugo Claus. Van Nahon schetst hij een beeld dat afwijkt van het gangbare: de lijdende dichteres, op handen gedragen door het grote publiek. Of de spot destijds was doorgedrongen tot de toneelgangers? Het blijft in het  midden. Zie over de kwestie het opstel van Patrick Vanleene in de studie van Ria van den Brandt.

Een enkel woord over Giorgio Faggin

In het eerste deel van zijn academische carrière beoefende Faggin de kunstgeschiedenis. Hij publiceerde belangrijke monografiën over Memling en de Antwerpse schilderkunst van de zestiende eeuw. Vervolgens onderwees hij tot aan zijn pensioen Nederlands aan de Universiteit van Padua.  Die welverdiende ‘rust’ kwam de Nederlandse en Vlaamse poëzie zeer ten goede. Hij publiceerde vertalingen van dichters als Maurice Gilliams, Nolens, Guido Gezelle, Karel van de Woestijne, Duinker, Rutger Kopland en recenter ook Martinus Nijhoff.

Dat Alice Nahon in het Friulaans verschijnt, hoeft trouwens geen verbazing te wekken als men weet dat Giorgio Faggin in die taal bijzonder goed thuis is. Hij publiceerde onder andere een tweedelig Friulaans – Italiaans woordenboek, een grammatica van het Friulaans en bovendien diverse bloemlezingen van en studies over Friulaanse poëzie.

Aantekeningen

  1. Giorgio Faggin, Poetesse neerlandesi. Uitgave in eigen beheer, 2020. Alleen in deze bundel is Nahon in het Friulaans vertaald. De tweede bundel: Poesie fiamminghe del Novecento. Turijn: Joker, 2020. Bevat twee van haar gedichten in een Italiaanse vertaling.
  2. Over Pier Paolo Pasolini de website van het Studiecentrum in Casarsa. Ook in dit weblog. Klik hier en hier.
  3. Zie: Ria van den Brandt (red), Alice Nahon 1896-1933: Kan ons lied geen Alice Nahon vertaald: Friulaans en Italiaanshooglied wezen. Antwerpen-Baard: Houtekiet, 1996.  In deze studie brengt van den Brandt het werk van zestien onderzoeksters en onderzoekers samen. De bundel begint met een korte, maar niettemin heldere en gedetailleerde levensbeschijving van de dichteres (pp. 11-45). Daarop volgen de essays en het geheel sluit af met de sectie ‘Ongebundeld werk’ van Alice Nahon. (pp. 223-287). Dankzij deze bundel, die Ria van den Brandt mij vriendelijk toestuurde,  maakte ik eind vorige eeuw voor het eerst kennis met het werk van Nahon.
  4. Patrick Vanleene, “Personage zoekt auteur: Alice Nahon en Hugo Claus. In:  Ria van den Brandt (red), Alice Nahon 1896-1933…, pp. 154-159.
  5. Voor Alice Nahon zie ook de Nederlandse wikipedia pagina.

 

 

Print Friendly, PDF & Email

Albert Verwey overtuigend gebloemleesd in het Italiaans

Het onderstaande artikel ‘Albert Verwey overtuigend  gebloemleesd ‘ verscheen op 21 juli 2021 in het online tijdschrift Neerlandistiek, zie hier. Ik heb enkele storende fouten verbeterd, maar verder bleef de tekst ongewijzigd.

Giorgio Faggin

In Italië hebben wij een vertaler die Albert Verwey in zijn hart heeft gesloten. Albert Verwey overtuigend gebloemleesd in het ItaliaansBegin juli viel zijn bloemlezing Cara terra uit de lyriek van de Noordwijkse dichter in de bus. Zijn naam is Giorgio Faggin. Bij het eerste doorbladeren van het boek, moest ik denken aan het enthousiaste artikel op Neerlandistiek van Marita Mathijssen over de Italiaanse vertaling, gemaakt door Patrizia Filia, van de kwatrijnen van Jacob Israël de Haan. Welnu, ook Faggins tweetalige Verwey-anthologie verdient lof.

Faggins eerste Verwey-vertalingen verschenen in 2012 in het Milanese literaire tijdschrift Hebenon. Hij publiceerde toen negen gedichten. De neerlandicus Marco Prandoni, hoogleraar aan de Universiteit van Bologna, plaatste onze dichter voor de Italiaanse lezers in een beknopte maar duidelijke literair-historische context. Maar Faggin zat niet stil. In 2015 publiceerde hij een mooie en evenwichtige bloemlezing uit het werk van acht Tachtigers, inclusief lyriek van Verwey.

Er waren al eerder enkele vertalingen verschenen. Ik noem die van Giacomo Prampolini uit 1927, zeven gedichten omgezet in proza. En dan Massimo Spiritini, die twee gedichten vertaalde en ze in 1939 publiceerde. In 2016 verscheen in een Romeins tijdschrift een gedicht vertaald door Marco Brancaleone. Dit magere resultaat laten we voor wat het is en richten nu onze aandacht op Giorgio Faggin, die met de bundel Cara terra het aantal in het Italiaans vertaalde gedichten van Verwey van acht op vijfenveertig brengt.

De titel

De titel Cara terra lijkt mij welgekozen en met aandacht voor onze tijd. We vinden de titel terug in het eerste vers van Verweys gedicht Aarde (p. 6-7), vertaald als Terra:

Se non ti amassi tanto, cara terra, […]
dat correspondeert met:

Als ‘k u zo lief niet had, mijn aarde, zou ik […]
Hier zien wij direct een essentiële karakteristiek van Faggins aanpak. Hij vertaalt niet letterlijk, want dan zou er immers hebben gestaan: mia terra. Niet alleen past ‘cara’ beter in het ritme van de vijfvoeter, maar bovendien geeft het adjectief een algemene affectieve waarde aan ‘aarde’ door het los te maken van het beperkende ‘mijn’. Tegelijk wordt echter het individuele aspect van de affectie behouden. Hij laat het beklemtoonde ‘zo’ weg, en terecht, want dat zou het ritme maar verstoren.

Faggin hecht veel belang aan ritme in zijn vertalingen en dat is indachtig Verwey, die immers schreef ‘Metrum is iets dat niet bestaat, het eenige wat bestaat is ritme.’ (Verwey, 1931, p. 9) Ook al nam hij dat later enigszins terug. Faggin laat zich ook niet verleiden tot pogingen om aan het eindrijm vast te houden. Ook al een verstandige keuze, want dat leidt soms tot desastreuze gevolgen. Na lezing van Faggins vertalingen van Verweys gedichten – in totaal vierenveertig – en zijn selectie van de Tachtigers, lijkt het mij gerechtvaardigd te zeggen, dat door zijn uitstekende kennis van zowel de bron- als de doeltaal zijn vertalingen zeer geslaagd zijn.

Stille nacht

Faggin weet bovendien fraaie oplossingen te bedenken voor lastige probleempjes. Een mooi voorbeeld is het laatste gedicht in de bundel. Ik zet de beide versies onder elkaar.

Stille nacht

Er zijn zo hoge tonen
En zo lage
Dat mensenoren
Ze niet horen.
Mogelijk wonen
In bos of hage
Vogels voor ons verborgen
Zingende tot de morgen.

En de vertaling:

Notte silenziosa

Echeggiano nei boschi e nelle siepi
suoni talmente alti,
toni così profondi,
che non c’è orecchio umano che li ascolti.
Chi canta? Sono forse
invisibili uccelli
che all’uomo si nascondono
e cantano finché non spunta il giorno.

Terwijl Faggin het gewoonlijk met minder woorden toe kan, heeft hij er hier tien meer nodig. In dit geval zijn de samenstellingen niet van invloed. Het woord ‘mensenoren’ wordt in het Italiaans ‘orecchio umano’. Het adjectief ‘umano’ neemt het meervoud voor zijn rekening, ook al is ‘orecchio’, ‘oor’, enkelvoud. In de Nederlandse versies van de gedichten tel ik een dertigtal samenstellingen waaronder ‘lichtgespeel’, ‘zonnevuur’, ‘stralenroos’. Veel van deze woorden zijn obsoleet geworden, zoals ‘zeegezang’ (p. 49). Maar Faggin vindt gewoonlijk elegante oplossingen. Dit aspect van het vertalen zou zeker meer aandacht verdienen.

Herschrijven

Faggin heeft de twee Nederlandse volzinnen in Stille nacht herschreven en de inhoud van het gedicht adequaat overgebracht. Vers 5 begint echter met de vraag: Chi canta?, Wie zingt er?, maar de vraag is niet aanwezig in het origineel! Het is een fraaie vondst, die past in de logica van de Italiaanse versie. Verweys ‘Mogelijk’ impliceert deze vraag tot op zekere hoogte. In het Italiaanse ‘forse’ (misschien) bespeuren we een dergelijke connotatie, maar zeer zwak. Zonder de vraag ‘Chi canta?’ zou het vers aanzienlijk minder duidelijk zijn en het gedicht er ritmisch onder lijden. De vraag Chi canta? is een uitstekend gekozen oplossing om het antwoord op het raadsel in de eerste volzin van het gedicht te introduceren en net als Verweys ‘Mogelijk’ (vs 5) volledig toegerust op de taak van keerpunt. Verwey gebruikt het procedé overigens ook zelf. Zie vs 1 van het gedicht De Liefdegift, Il dono dell’amore:

Geluk? Ik heb het u gegeven

door Faggin zònder de vraag vertaald als

Te l’ho donato la felicità

in de voltooid tegenwoordige tijd en een poëtische woordvolgorde. Naar mijn gevoel een uitstekende weergave in de doeltaal.

Lofzang

Met de woorden een ‘lofzang op het leven’, un inno alla vita, karakteriseert de eerder genoemde Marco Prandoni het werk van Albert Verwey. Faggin citeert deze woorden aan het begin van zijn nawoord (p. 80-83),  waarin hij uitlegt waarom Verwey in zijn tijd populair was.

In de gedichten vindt men het thema ‘lofzang’ op het leven terug. Bijvoorbeeld in een gedicht uit 1903 over de vraag of dan toch echt àlles vergankelijk is. Vers 1: ‘Helaas, elk tijdlijk ding vergaat’. Maar tegenover het tijdelijke stelt Verwey de Eeuwige Liefde, die hij in het Leven ziet. Ik laat in beide versies het eerste kwatrijn weg:

[…]
Eppure t’amo, Vita, che fai vivere
nel tutto anche me stesso;
ti amo perché sempre
tremi in ogni creatura.

Ti amo perché sempre
l’umanità diversa tieni unita;
ti amo perché ognora sento in te
l’Amore Eterno.

En het origineel:

[…]
Ik heb u lief, Leven dat leeft
In elk ding als in mij –
Ik heb u lief die nacht en dag
Door alle levens leeft.

Ik heb u lief die nacht en dag
Oneenbre wezens eent –
Ik heb u lief in wien ik steeds
De Eeuwige Liefde zag.

De Idee

Sinds Vestdijks studie over Verwey kunnen we het motief Eeuwige Liefde benoemen met het  begrip ‘Idee’, dat volgens hem dè karakteristiek van Verweys werk is. Maar er is meer. Het lijkt mij, dat we bij de typering van Prandoni ook het lijden en de dood moeten betrekken, want dat zijn immers dimensies van het leven. Ik geloof dat Faggin dat goed heeft aangevoeld, want hij neemt in zijn bloemlezing vier gedichten op met het motief dood: [Bedenk hoe schoon wanneer wij zijn gestorven] (pp. nl: 24-it: 25), De gestorvenen (44-45), Bij de dood van een kind (56-57) en Schuif op naar ’t graf (pp. 74-75), en één over het lijden: De last van het leed (54-55). En we kunnen bij ‘lofzang’  ook gedichten over de ‘aardse’ liefde betrekken: Het aarde-lief (30-31), Verliefden (36-37), De liefdegift (66-67), maar zeker ook Weerkeer (38-39). De onlosmakelijkheid van leven en dood vinden we ook in het gedicht Waar in de laagten mensen wonen, uit de bundel De weg van het licht uit 1922. De laatste strofe luidt aldus:

Daar is ’t een derven en verwerven
Niet anders dan van ’t eerste paar,
En schoon als t‘ leven komt het sterven
Voor mens en dier als voor het jaar.

Door Faggin vertaald als:

Acquisto en privazione ci saranno
sempre per tutti dacché mondo è mondo.
E bello come il vivere, il morire
coglierà l’uomo, l’animale e il tempo.

En om af te sluiten: Faggin selecteerde voor deze bundel tevens een aantal gedichten waarin de natuur centraal staat. Ik noem er twee: De zee (40-41) en De boom (52-53). En het is zeker geen toeval dat Faggin het gedicht Dante opneemt. Niet alleen omdat Verwey de Divina Commedia in het Nederlands vertaalde, maar 2021 is het 700 honderdste geboortejaar van de Dichter.

Tot slot

Faggin presenteert in totaal 37 gedichten: vijfentwintig ongepubliceerde en de twaalf die in 2012 verschenen in het tijdschrift Hebenon. Strikt genomen tel ik negentien ongepubliceerde gedichten, want zes verschenen eerder in de bundel van 2015. Het zij Faggin vergeven, want Cara terra is een uitstekend werkstuk, dat een chronologisch gerangschikte keuze biedt uit vijftien van Verweys bundels die gaan van 1896 tot 1936. De vertaler geeft voor alle gedichten nauwkeurig aan uit welke bundels ze afkomstig zijn. Daarmee krijgt de Italiaanse lezer een met zorg samengestelde en naar mijn mening bewonderingswaardig vertaalde selectie uit de omvangrijke lyrische productie van Albert Verwey, die in Giorgio Faggin een Italiaanse toegewijde heeft.

Bibliografie Albert Verwey overtuigend gebloemleesd

  1. Maurizio Brancaleoni, “‘Io sono un Dio’: La poesia degli Ottantisti”. In: Quaderni del Premio Letterario Giuseppe Acerbi, vol. 26 (2016), pp. 78-87.
  2. Giorgio Faggin, “Cara Terra. Liriche scelte di Albert Verwey”. In: Hebenon, XVII (2012) 9-10, pp, 61-73.
  3. Giorgio Faggin, Gli Ottantisti (Tachtigers), Vicenza: Accademia Olimpica, 2015, pp. 34-45.
  4. Marco Prandoni, “Albert Verwey”. In: Hebenon, XVII (2012) 9-10, pp. 56-60.
  5. Giacomo Prampolini, La letteratura olandese e fiamminga (1880-1924), Rome: Stock, 1927, pp. 15-18. [Prampolini neemt prozavertalingen van zeven van Verwey’s gedichten op.]
  6. Massimo Spiritini (red.), Poeti del mondo: Interpretazioni di lirici. Milaan: Garzanti, 1945² (1939¹). [Bevat gedichten van: J. Perk, W. KIoos, H. Schwartz, F. van Eeden, L. Couperus, A. Verwey, H. Roland-Holst van der Schalk, P.C. Boutens, M. Nijhoff, L. de Bourbon, G. Gezelle, K. van de Woestijne, K. van den Oever e M. Gijsen.]
  7. Albert Verwey, Ritme en metrum, 1931. [Uitgave geciteerd op db.nl.]
  8. Albert Verwey, Cara terra. Novi Ligure: Joker edizioni, 2020. Bezorgd en vertaald door Giorgio Faggin.
  9. Simon Vestdijk, Albert Verwey en de Idee. Amsterdam: Polak & Van Gennep, 1965² (1939¹).

Aantekeningen bij Albert Verwey overtuigend gebloemleesd

  • Zie hier een andere post over Verwey en paus Franciskus.
Print Friendly, PDF & Email

Fausto Maria Martini Ze slaapt, een gedicht

Het gedicht van Fausto Maria Martini ‘Ze slaapt’ dateert uit 1906. Men deelt deze kunstenaar gewoonlijk in bij de zogenaamde schemerdichters.  Volgt mijn versie van de drie quartine.


Dorme

Annie dorme: un chiaror discreto
avvolge come in un segreto
la bruna testa, china giù
sullo scrittoio d’acajù.

Nell’ombra, un suo braccio scoperto
ancora tocca un libro aperto:
intorno a quella nudità
rosea, trema l’oscurità…

Annie, per quale lontananza
la dolce anima tua s’avanza,
mentre riposi, china giù
sullo scrittoio d’acajù?


Ze slaapt

Annie slaapt: een zacht licht
omhult als in een geheim
haar bruine hoofd, dat rust
op de schrijftafel van mahonie.

In de schaduw ligt haar blote arm
nog op een nog geopend boek:
rondom deze roze naaktheid
trilt de duisternis…

Annie, naar welke verte
reikt je zoete ziel,
terwijl je rust, met je hoofd
op de schrijftafel van mahonie?

De dichter

Fausto Maria Martini zag het levenlicht op 14 april 1886 in Rome. Hij stierf er op 12 april 1931. Fausto Maria MartiniEen studie rechten onderbrak hij om zich vol overgave aan de letteren te kunnen wijden. Hij schreef aanvankelijk poëzie, maar na de eerste wereldoorlog alleen nog proza. Vanaf 1903 animeerde hij met de dichter Corrado Govoni en een tiental anderen de kring rond Sergio Corazzini (1886-1907). De groep kunstenaars kwam bijeen in het Romeinse Caffè Sartoris. In het najaar van 1905 werkte hij mee aan de oprichting van het veertiendaagse culturele tijdschrift Cronache Latine.

Zijn eerste bundel verzen Le piccole morte verscheen in 1906. Een jaar later volgde «Panem nostrum». Zijn derde en laatste bundel Poesie provinciali verscheen in 1910. Martini’s dichtwerk past binnen de literaire stroming ‘schemerdichters’, i crepuscolari. Na de laatste bundel legde hij zich toe op verhalend proza: romans en toneelstukken. Martini was tevens actief als toneelcriticus.

Hij werd en wordt door de literatuurcritici als een ‘middelmatige’ exponent van de schemerdichters beschouwd. Toch veroverde hij in de belangrijkste bloemlezingen een bescheiden plaats. In 2007 kwam een uitgave van zijn verzamelde gedichten op de markt.

Aantekeningen

  • In: Le piccole morte, 1906. (De kleine doden.) Voor de vertaling heb ik de tekst gebruikt die is opgenomen in de bloemlezing van Segre e Ossola 2004, p. 86.
  • Het Italiaanse origineel kunt u hier in een pdf downloaden: Dorme
  • Over Martini toneelschrijver vindt u hier een artikel uit 1926. Het is beschikbaar in de Digitale bibliotheek Nederland. Er is ook een Nederlandse wikipedia pagina.

 

Print Friendly, PDF & Email

Terug naar mijn stad. Een gedicht van Vincenzo Cardarelli

Vincenzo Cardarelli publiceerde het gedicht Terug naar mijn stad in 1942.

Terug naar mijn stad
[Na twee oorlogen]

1

O wrede herinnering, wat heb je gedaan
met mijn stad?
Een stad van spoken
waar niets is veranderd behalve de levenden
die van de doden de plaats bezetten.
Alles staat hier stil, als betoverd,
in mijn herinnering.
Ook de wind.

                    2

Hoe dikwijls, o mijn geboortestad,
kwam ik in je om dat te zoeken
wat mij ’t meest eigen is én wat ik verloren heb.
De oude wind, de oude stemmen,
en de geuren en de seizoenen
van een, ach, eens geleefde tijd.

De dichter

Vincenzo Cardarelli werd vandaag, 1 mei 2020, precies 113 jaar geleden, geboren in Tarquinia, bekend om haar Etruskische dodenstad. Ter herinnering aan zijn geboortedag mijn vertaling van het  gedicht, dat hij als eerste van drie opnam in de afsluitende afdeling van zijn bundel Poesie. In april 1942 publiceerde uitgeverij Mondadori de bundel.

Een roman van Rosita Steenbeek

Behalve dit ongebruikelijke geboortejaar was er nog een motief om aan Cardarelli aandacht te besteden. De afgelopen dagen las ik de roman Schimmenrijk van Rosita Steenbeek. Behalve Rome heeft het boek vooral Tarquinia als plaats van handeling. De laatste drie verzen van de eerste strofe gebruikt Rosita Steenbeek in een iets andere versie in haar vertelling als literair motief. Daarover gaat dit stukje. Het is dus geen bespreking van deze boeiende roman, waarin de dood het dominerende thema is.  Een ook het gedicht van Cardarelli Terug naar mijn stad komt er slechts gedeeltelijk in voor.

Foto Silvia Longo.
Foto Silvia Longo.

Het sleutelpersonage Antero Curunna toont Lisa van der Meer, de hoofdpersoon van Nederlandse afkomst die in Rome woont en werkt, de gedenksteen van de schrijver van het hierboven gepresenteerde gedicht (p. 62). Het (marmeren) voorwerp ligt in een perkje in het centrum van de stad en heeft de vorm van een boek. Op de  opengeslagen pagina’s zijn de drie versregels aangebracht: ‘Hier is alles stil, als betoverd, in mijn herinnering ook de wind.’ In mijn vertaling heb ik ‘hier’ (bijwoord van plaats) iets verschoven. In het origineel staat achter ‘herinnering’ een punt. Over het belangrijke woordje ‘hier’ zal ik het zo nog hebben.

In het voorlaatste hoofdstuk laat Steenbeek het motief ‘Cardarelli’ terugkomen. Lisa en haar vriendin Angela gaan’s nachts op weg naar de necropolis om de graftombe beter te bekijken. Angela graaft net als met haar bevriende stadsgenoot Antero illegaal naar Etruskische schatten. Zij moeten om er veilig te komen over de muur klimmen van het kerkhof, dat buiten de stad ligt en grenst aan het gebied van de necropolis. Tarquinia’s grootste poëet Cardarelli, althans volgens de grafrover Antero die zich hier bij hen voegt, is op dit stadskerkhof bijgezet in een sarcofaag. Terwijl zij er gedrieën voor staan, declameert Antero opnieuw de versregels: ‘Hier is alles stil, als betoverd, in mijn herinnering ook de wind.’ (p. 222, in de tekst cursief).

In deze context verwijst het woordje ‘hier’ naar het kerkhof waar zij zich bevinden en naar de necropolis waar zij enkele minuten daarna zullen zijn om de door hen eerder in het boek illegaal opengelegde Etruskische graftombe opnieuw te bekijken.

Als we nu even terugkeren naar het marmeren boek in het gras, dan kunnen we met enige reden vaststellen en  interpreteren dat ‘hier’ verwijst naar de stilte die is gevolgd op de dood van de dichter.

Kijken we vervolgens naar het gedicht, dat voor alle duidelijkheid niet in de roman voorkomt. In de titel en vers twee lezen we ‘mijn stad’, dus Tarquinia, de geboortestad van Cardarelli. Er is geen twijfel, dat hij met het bijwoord ‘hier’ naar haar verwijst.

De manier waarop het functioneert in de roman veroorzaakt een lichte verschuiving in de betekenis. Terwijl er in de context van het gedicht sprake is van een fatale stilstand, een dodelijke onbeweeglijkheid van de stad en haar bewoners, gaat het bij het boek in het perkje en op het kerkhof om de moderne en de antieke Etruskische dodenakkers. Gemeenschappelijk aan beide omgevingen is de dood, het thema dat in het boek van Rosita Steenbeek in de meeste situaties waarin de personages zich bevinden een prominente rol speelt, waarbij heden en verleden vaardig in elkaar gevlochten worden.

Daarentegen heeft het gedicht van Cardarelli Terug naar mijn stad meer specifiek de stad zelf, haar bewoners en het verleden van de dichter tot onderwerp. In de tweede strofe toont de dichter bevangen te zijn door een onbuigbare weemoed.

Eerbewijs aan Cardarelli

Niet lang na het overlijden van de dichter in 1959 ontdekten archeologen op de heuvel Monterozzi een nieuwe graftombe. Men besloot die als eerbetoon naar de dichter te vernoemen: ‘Tomba Cardarelli’.

Plattegrond

Links een plattegrond met waarop de plaats van de Cardarelli tombe staat aangegeven.
Hier vindt u een Franse Wikipedia pagina over de graftombe.
En hier een link naar een 3D simulatie op Youtube die 4.53 minuten duurt.

Aantekeningen

Vincenzo Cardarelli, Poesie. Prefazione di Giansiro Ferrata. Verona: Mondadori, 1948, 5e druk. De eerste druk kwam uit in april 1942. Zie deze PDF met de laatste drie gedichten in het Italiaans.
Rosita Steenbeek, Schimmenrijk, Amsterdam: Prometeus, 2000, 5e druk.

Print Friendly, PDF & Email